Hervorming arbeidsmarkt: wat zijn de kabinetsplannen om werkenden meer zekerheid te geven?

7 apr. 2023 - Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de kabinetsplannen over het hervormen van de arbeidsmarkt verder uitgewerkt. Loonwijzer heeft de belangrijkste wijzigingen in kaart gebracht. Deze moeten leiden tot meer zekerheid voor werkenden, met name voor oproepkrachten en andere werknemers zonder vast contract.

Helemaal definitief zijn de plannen nog niet: ze worden het komende jaar uitgewerkt in wetsvoorstellen. Minister Karien van Gennip probeert de nieuwe plannen in 2024 aan de Tweede Kamer voor te leggen.

Meer zekerheid en gelijk speelveld

De plannen van minister Van Gennip zijn voor een groot deel gebaseerd op de adviezen van de Commissie Borstlap. De minister vindt dat de arbeidsmarkt de afgelopen jaren te veel is geflexibiliseerd. De minister wil dat oplossen door werkenden met flexibele contracten meer zekerheid te geven.

Tegelijkertijd wil de minister zorgen voor een gelijk speelveld tussen werknemers en zelfstandigen. Ook wil de minister de verschillen tussen werknemers met een vast dienstverband en werknemers met een flexibel contract verkleinen. De hoop is dat werkgevers en werknemers in de toekomst hierdoor vaker kiezen voor de contractvorm die het beste past bij het soort werk wat ze doen, in plaats van wat fiscaal het voordeligst is of waarmee de werkgever het minste risico loopt.

Verbod op oproepcontracten

Oproepcontracten, ook wel nulurencontracten, worden afgeschaft. In plaats daarvan komt er een basiscontract. Daarin staat het minimale aantal uren dat een werknemer wordt ingezet. Die uren krijgt de werknemer ook uitbetaald.

De werknemer moet daarnaast wel nog een aantal uur boven het minimale aantal uren beschikbaar blijven. Dat mag echter niet meer zijn dan 30% van het afgesproken minimale aantal uren.

Werknemer en werkgever spreken bovendien vooraf een rooster af. In het rooster is bepaald wanneer de werknemer zijn minimale aantal uren maakt en wanneer de werknemer beschikbaar blijft voor extra diensten. Wordt de werknemer opgeroepen voor diensten buiten dit rooster, dan mag hij deze weigeren.

Voorbeeld: Een leerkracht spreekt met haar werkgever, een basisschool, een basiscontract af. Ze legt vast dat ze minimaal 20 uur werkt. Naast die vaste uren moet ze minimaal 30%, dus 6 uur, beschikbaar blijven. Samen met de school maakt ze een rooster: ze werkt op maandag en dinsdag 8 uur en op woensdag 4 uur. Op donderdag is ze beschikbaar voor invalwerkzaamheden. Als de school haar vraagt om op vrijdag in te vallen, hoeft ze dat niet te doen.

Studenten en scholieren met een bijbaan mogen nog wel met een oproepcontract werken. De minister werkt nog uit wanneer deze uitzondering precies geldt. 

Sneller zekerheid en gelijke arbeidsvoorwaarden bij uitzendwerk

De twee meest onzekere fases bij uitzendwerk worden verkort. Fase A mag nog maximaal 52 weken duren. In de cao een langere duur afspreken wordt onmogelijk. Fase B wordt verkort tot maximaal twee jaar of zes contracten.

Bovendien moeten alle arbeidsvoorwaarden van uitzendkrachten tenminste gelijkwaardig zijn aan die van werknemers die bij de inlener in loondienst zijn.

Onderbrekingstermijn tijdelijke contracten langer

Volgens de bestaande wetgeving kunnen werkgevers voorkomen dat een werknemer na drie tijdelijke contracten of drie jaar een vast contract krijgt, door hem zes maanden uit dienst te laten gaan. Deze ‘onderbrekingstermijn’ van zes maanden wordt verlengd naar vijf jaar. De minister verwacht dat werkgevers daardoor na drie jaar eerder een vast contract zullen aanbieden.

Verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen

De minister vindt dat er een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandig ondernemers moet komen.Deze verzekering gaat gelden voor iedereen die volgens de inkomstenbelasting ondernemer is. Zowel ondernemers mét als zonder personeel moeten zich verplicht verzekeren. Als een ondernemer arbeidsongeschikt wordt, keert de verzekering maximaal 100% van het wettelijk minimumloon uit. De verzekering betaalt waarschijnlijk uit na één jaar arbeidsongeschiktheid. Voor dat eerste jaar moet de ondernemer zelf een regeling treffen, zoals een broodfonds.

Directeur-grootaandeelhouders (DGA's) en mensen met resultaat uit overige werkzaamheden vallen niet onder de verzekering. De minister gaat bovendien kijken naar een uitzondering voor zelfstandig ondernemers die zelf een private arbeidsongeschiktheidsverzekering hebben afgesloten.

eerder zekerheid over re-integratieverplichtingen

Voor werkgevers met minder dan honderd werknemers, worden de regels over re-integratie aangepast. Als zo’n werkgever een zieke werknemer heeft, kan de werkgever volgens de nieuwe plannen al na één jaar van het UWV duidelijkheid krijgen of de zieke werknemer nog terug kan keren bij de werkgever. Nu kan dat nog tot maximaal twee jaar duren. Zo weet de werkgever na maximaal één jaar of hij voor de lange termijn een vervanger voor de zieke werknemer kan inschakelen.

Crisisregeling

Het kabinet werkt aan een Crisisregeling Personeelsbehoud. Werkgevers kunnen hier in de toekomst aanspraak op maken als zij door een crisis (bijvoorbeeld een pandemie) minstens 20% minder werk hebben.

Een werkgever die een beroep doet op de crisisregeling, kan zijn werknemers makkelijker tijdelijk ander werk laten doen in zijn eigen bedrijf. Dat kan ook op een andere vestiging zijn. Daarnaast kan de werkgever zijn personeel minimaal 20% minder laten werken. Over de niet gewerkte uren moet de werkgever minimaal 80% van het loon doorbetalen. De werkgever kan 60% van de loonkosten over de niet-gewerkte uren vergoed krijgen. De betaling komt uit een fonds, dat gevuld wordt door een bijdrage van werkgevers en werknemers. 

Tegengaan schijnzelfstandigheid

De minister wil schijnzelfstandigheid tegengaan, door de regels over het beoordelen van arbeidsrelaties te verduidelijken. De minister gaat - op basis van de regels die in de rechtspraak zijn vastgesteld -  verder invullen wanneer iemand ‘in dienst’ is. Ook komt er een ‘rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst’. Bij een uurtarief onder een bepaald minimum (tussen de € 30 en € 35) wordt aangenomen dat iemand in loondienst is.

 
Loading...