De hoogte van nabestaandenpensioen is nu meestal een percentage van (de aanspraak op) het ouderdomspensioen van de overledene. Dat gaat wijzigen als de pensioenregelingen de wijzigingen ingevolge de Wet toekomst pensioenen (indien aanvaard door de Eerste Kamer) verwerkt hebben. Dan wordt het gebaseerd op het pensioengevend salaris.
Weduwen-, weduwnaars- en partnerpensioen
Als het fonds een partnerpensioen heeft, mag daarin geen onderscheid gemaakt worden tussen vrouwelijke of mannelijke partners van de overledene. Wel mag het fonds een nabestaandenpensioen beperken tot weduwen en weduwnaars: nabestaanden uit een huwelijkse relatie of geregistreerd partnerschap. Er zijn fondsen die ook aan niet-geregistreerde partners een nabestaandenpensioen uitkeren. Voorwaarde is dan meestal dat de partner tijdig aangemeld was bij het pensioenfonds. Het hebben van een samenlevingscontract is dan vaak niet voldoende. Dat gaat veranderen als de pensioenregelingen de wijzigingen ingevolge de Wet toekomst pensioenen verwerkt hebben.
Pensioen voor wezen en halfwezen
Voor minderjarige en studerende kinderen die één of beide ouders verliezen kennen pensioenregelingen een halfwezen- respectievelijk wezenpensioen. Het gaat om kinderen waarvoor de overledene onderhoudsplichtig was. In principe gaat het dus niet om volwassen kinderen met een eigen inkomen. De leeftijdgrenzen variëren tussen de 21 en 30 jaar. Soms stellen pensioenfondsen eisen aan het soort opleiding om in aanmerking te komen of te blijven voor een (half)wezenpensioen.
Ook de hoogte van het (half)wezenpensioen kan variëren, maar de meeste fondsen benutten de maximale toegestane fiscale ruimte. Voor halfwezen is die 14% van het ouderdomspensioen van de overleden ouder; voor wezen gaat het om 28% van het ouderdomspensioen.
Met de Wet toekomst pensioenen (nu in behandeling bij de Eerste Kamer) komt er een betere voorziening voor het (half)wezenpensioen. Het wordt gebaseerd op het pensioengevend salaris: max. 20% tot een vaste leeftijd van 25 jaar, zonder aanvullende eisen qua studie e.d. Voor volle wezen kan maximaal 40% van het pensioengevend salaris verzekerd worden. Pensioenregelingen mogen lagere percentages hanteren, maar geen aanvullende eisen stellen.
Aanvulling op eerste pijler nabestaandenpensioen?
Zoals bovenwettelijk ouderdomspensioen een aanvulling is op het eerste pijler basispensioen van de AOW, was vroeger het aanvullend weduwenpensioen een aanvulling op het eerste pijler nabestaandenpensioen: de AWW en, vanaf 1995, de Algemene Nabestaandenwet (Anw). Voor veel nabestaanden jonger dan de AOW-leeftijd biedt de Anw echter geen basis nabestaandenpensioen meer. Dat komt doordat weinig mensen nog maar aanspraak maken op een Anw-uitkering. Er is, met andere woorden, een Anw-hiaat. Daar komt bij dat veel pensioenregelingen de nabestaandenvoorzieningen hebben versoberd.
Op de inperkingen van het eerste pijler nabestaandenpensioen (de AWW en Anw), de jurisprudentie rond gelijke behandeling en andere (pensioen)wetgeving is door sociale partners en pensioenfondsen uiteenlopend gereageerd. Gevolg is dat er een grote variëteit is ontstaan aan nabestaandenregelingen in pensioenfondsen. Vooral bij het overlijden van de hoofdkostwinner vóór de pensioengerechtigde leeftijd kunnen zich op het inkomensvlak schrijnende situaties voordoen. Dat is het geval als men rekende op een veel hoger nabestaandenpensioen dan er uiteindelijk bleek te komen. Wie wil voorkomen dat zijn of haar partner door overlijden in financiële problemen komt, doet er goed aan de speciale Geldwijzer Nabestaanden van het Nibud, de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en de Pensioenfederatie te raadplegen. Tijdig informeren bij het eigen pensioenfonds kan ook nooit kwaad!
Minder nabestaandenpensioen op opbouwbasis
Al werd er geen extra premie voor betaald, de opbouw van het tweede pijler ouderdomspensioen en weduwenpensioen ging vroeger altijd hand in hand. Dat was kapitaaldekking. Beide pensioenaanspraken vertegenwoordigden een waarde die werd overgedragen naar een ander pensioenfonds als men bij een werkgever met een andere pensioenvoorziening ging werken.
Dat veranderde door een aantal ontwikkelingen. Door jurisprudentie en wetgeving moest pensioen worden verdeeld bij echtscheiding. Verder kregen weduwnaars via de Europese rechter aanspraak op een nabestaandenpensioen. Daarnaast maakte een initiatiefwet de uitruil van nabestaandenpensioen voor een hoger ouderdomspensioen mogelijk, voor nabestaandenpensioen dat vanaf 2002 was opgebouwd.
Niet alleen werd de uitvoering van de pensioenregelingen ingewikkelder en dus duurder, veel meer deelnemers dan te voren maakten aanspraak op (de waarde van) nabestaandenpensioen, hetgeen ook kostenverhogend uitpakte. Pensioenfondsen moesten hierdoor hun reglementen aanpassen en eventueel pensioenpremies verhogen. Veel pensioenregelingen stapten af van de opbouwbasis, van de kapitaaldekking van nabestaandenpensioen.
Nabestaandenpensioen op risicobasis
In plaats van opbouw van nabestaandenpensioen kan een pensioenregeling ook een nabestaandenpensioen op risicobasis bieden. Bij overlijden vóór pensionering kan de partner een levenslange uitkering van het te bereiken ouderdomspensioen krijgen. Dit lijkt op een verzekering en is beperkt tot de actieve deelnemers in de pensioenregeling. Dit geldt dus niet voor de slapers en gepensioneerden. Op pensioendatum kunnen deelnemers en slapers wel kiezen om een stukje ouderdomspensioen om te zetten in (recht op) nabestaandenpensioen.
Bij dit type nabestaandenpensioen lopen baanwisselaars, werknemers die hun baan verliezen of als zelfstandige starten het risico hun nabestaande partner achter te laten zonder of met een lager nabestaandenpensioen dan bij de vorige werkgever. Bij de pensioenregelingen van de nieuwe werkgever wordt namelijk alleen dekking gegeven voor het partnerpensioen over de nieuwe (of toekomstige) deelnemersjaren. Dit knelpunt zal worden opgelost als de pensioenregelingen de wijzigingen ingevolge de Wet toekomst pensioenen (indien aanvaard door de Eerste Kamer) hebben verwerkt.
Combinatie van opbouw en risicobasis bij nabestaandenpensioen
Een combinatie van beide systemen bestaat ook. Meestal is hierbij vóór de pensioendatum de risicobasis de maatstaf. Daarna is bij het partnerpensioen sprake van kapitaaldekking.
Nabestaandenpensioen als aanvulling op eerste pijler ouderdomspensioen
Verreweg de meeste nabestaandenpensioenen worden uitgekeerd aan nabestaanden van pensioengerechtigden. Op de pensioendatum is duidelijk hoe hoog het ouderdomspensioen van een pensioengerechtigde is. Het nabestaandenpensioen voor diens partner is daarvan afgeleid: meestal 70% van het ouderdomspensioen. Als beide partners AOW-gerechtigd waren, dan wordt de terugval in de hoogte van het aanvullend pensioen naar 70% daarvan deels gecompenseerd doordat de nabestaande partner zelf een wat hogere AOW-uitkering krijgt (de alleenstaanden-AOW).
Korting op nabestaandenpensioen bij grote leeftijdsverschillen?
In het verleden pasten sommige pensioenfondsen kortingen toe op het nabestaandenpensioen als er een groot leeftijdsverschil was tussen de overleden en de nabestaande partner. Vaak werd hierbij meer dan 10 jaar aangehouden. Daarover is geprocedeerd, want jongere weduwen vonden dit discriminatie. Na hoger beroep vond Hof Amsterdam dat de korting wel geoorloofd was en Hof Den Bosch dat dit niet het geval was. Deze tegengestelde uitspraken leidden tot verwarring. Op aandringen van vrouwenrechtenorganisaties is 'cassatie in het belang der wet' ingesteld bij de Hoge Raad tegen het arrest van Hof Amsterdam uit 2006.
De Hoge Raad heeft in 2016 geoordeeld dat een eventuele korting wegens groot leeftijdsverschil objectief gerechtvaardigd moet worden als een indirect onderscheid aannemelijk is gemaakt. Aan de hand van cijfers moet aangetoond worden dat het gemaakte onderscheid voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Conclusie is dat een pensioenreglement waarin de korting zonder nadere onderbouwing is voorgeschreven niet meer is toegestaan. Het arrest van de Hoge Raad, een samenvatting en een annotatie is te vinden bij de jurisprudentierubriek van vrouwenrecht.nl.
Verbeteringen en standaardisering in de toekomst
Op verzoek van voormalig minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de Stichting van de Arbeid zich samen met de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars gebogen over mogelijkheden om het nabestaandenpensioen te verbeteren. In juni 2020 heeft de Stichting een advies uitgebracht met een uitvoerige technische verkenning als bijlage. De Stichting pleit ervoor het tweede pijler wezenpensioen en het partnerpensioen bij overlijden vóór pensioendatum te koppelen aan het loon. Dit zou moeten gebeuren zonder rekening te houden met een franchise, zoals bij het ouderdomspensioen. Het fiscale kader zou dan op onderdelen verruimd moeten worden. Of dit zal gebeuren en of het resultaat meer standaardisering oplevert, zal de toekomst leren.
Dat gebeurt in de Wet toekomst pensioenen (die nu behandeld wordt in de Eerste Kamer). Het partnerpensioen wordt dan diensttijdonafhankelijk en gekoppeld aan het pensioengevend salaris van de overledene. De pensioenregeling mag maximaal 50% van het pensioengevend salaris verzekeren voor de partner op risicobasis. Na pensioendatum is er partnerpensioen op opbouwbasis. Daarnaast zal er overgangsrecht van toepassing zijn voor die regelingen die nu (deels) kapitaaldekking voor het nabestaanden pensioen hebben.
In de Wet toekomst pensioenen is het partnerbegrip gestandaardiseerd. Naast gehuwden en geregistreerd partners komen ook ongehuwd samenwoners in aanmerking: de gezamenlijk huishouding is dan het uitgangspunt. Dat moet aannemelijk gemaakt worden, ook als de partner nog niet was aangemeld bij het pensioenfonds. Bezoek voor uitleg hierover de informatieve website van sociale partners en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Andere verbeteringen betreffen dat tijdens de WW-periode en de Ziektewet-periode de risicodekking voortgezet wordt, dat er een uitloopperiode is van minimaal 3 en maximaal 6 maanden (naar keuze van de pensioenregeling), ter overbrugging van een 'in between jobs'. Beide zijn premievrij.
De mogelijkheid blijft dat een pensioenregeling geen partnerpensioen hoeft aan te bieden. Dat geldt ook voor de bepaling in de meeste regelingen dat het partnerschap wel moet zijn aangegaan vóór het bereiken van pensioendatum, om aanspraak te kunnen maken op een nabestaandenpensioen.
Deze wettelijke afgedwongen verbeteringen bij de nabestaandenpensioenen hadden ook zonder de Wet toekomst pensioenen gerealiseerd kunnen worden. Eerder was daarvoor echter geen draagvlak onder sociale partners en in het parlement. Er zit namelijk wel een prijskaartje aan, te betalen door alle actieve deelnemers in de pensioenregelingen die een nabestaandenpensioen kennen. Hoe hoog dat prijskaartje is, hangt af van de samenstelling van de deelnemers in de regeling. Omdat de fiscale kaders verruimd worden, betaalt ook de overheid mee aan de hogere kosten.
Meer weten? Bekijk Loonwijzers veelgestelde vragen over het bovenwettelijk nabestaandenpensioen
Alles over pensioen en salaris
- Zo werkt de AOW, het pensioen via de overheid
- In de derde pijler spaar je voor je pensioen via individuele potjes
- Je salaris vergelijken met vakgenoten? Doe de Salaris-Check