Pensioen: inkomen op je oude dag

Waaruit bestaat je pensioen als je straks stopt met werken? En hoe gaat ons pensioenstelsel de komende tijd veranderen?

Inkomen aan het eind van je werkzame leven heet pensioen. De meeste mensen denken bij pensioen aan ouderdomspensioen. Daar gaat ook verreweg het meeste geld in om. De term pensioen wordt ook wel gebruikt voor een inkomen als je partner overlijdt: nabestaandenpensioen. Wezenpensioen voor minderjarige kinderen is een bijzondere vorm van nabestaandenpensioen. De oudste vorm van pensioen is arbeidsongeschiktheidspensioen. Sommige pensioenregelingen kennen dat nog, naast ouderdoms- en nabestaandenpensioen.

Pensioenpijlers

Het pensioenstelsel in Nederland kent drie pijlers: het wettelijke deel (de AOW), het bovenwettelijke deel (het aanvullend pensioen) en ten derde individuele verzekeringen, lijfrentes en andere (spaar)potjes. De meeste mensen krijgen als ze met pensioen gaan uit alle drie pijlers een stukje inkomen, maar in welke mix kan enorm uiteenlopen. Voor bijna iedereen is het pensioeninkomen een stuk lager dan het loon of salaris uit een baan of de verdiensten als zelfstandige.

Pijler 1: AOW (wettelijk pensioen)

Een minimumuitkering van de Algemene Ouderdomswet (AOW) is het basispensioen. De AOW is een volksverzekering voor alle ingezetenen. Recht op een AOW-uitkering krijg je door in Nederland te wonen. Als je 50 jaar in Nederland woont, voor de datum waarop je AOW krijgt, heb je recht op een volledige uitkering.  AOW is het staatspensioen en de eerste pijler van het pensioen.

Pijler 2: pensioen via de werkgever

Voor sommige mensen wordt de AOW aangevuld met een pensioenuitkering van een collectief geregelde pensioenvoorziening. Dat heeft niet iedereen, want deze vorm van pensioen is niet wettelijk verplicht. De tweede pijler staat daarom te boek als bovenwettelijk pensioen. Aanvullend pensioen is een afspraak tussen werkgever en werknemer. Deelnemen aan de pensioenregeling is een belangrijke arbeidsvoorwaarde en na je salaris ook de duurste. Daarom noemt men pensioen in de tweede pijler ook wel uitgesteld loon. Daarover maken werkgevers en vakbonden afspraken in het cao-overleg. Per gewerkt jaar bouw je een klein stukje aanvullend pensioen op. De premie die je werkgever en jij nu afdragen wordt apart gezet voor later. Dat heet kapitaaldekking. Zo ‘spaar’ je je hele werkzame leven voor de tweede pijler van het pensioen, meer dan 40 jaar lang, als het goed is.

Pijler 3: individuele aanvullingen, lijfrentes en spaarpotten

Niet iedereen heeft via zijn werkgever een pensioen in de tweede pijler opgebouwd. Er zijn ook veel mensen die een laag aanvullend pensioen hebben, omdat ze een tijd werkten voor een werkgever zonder pensioenregeling. Of bij een werkgever met een slechte regeling, of omdat ze een periode werkloos waren, een tijd voor zichzelf werkten of omdat ze een stuk moeten afstaan aan hun ex-partner. Er zijn pensioengaten in alle soorten en maten. 

Wie op de oude dag meer te besteden wil hebben dan de minimale AOW-uitkering en zijn aanvullend pensioen, kan zorgen voor een individuele aanvulling. Dat kan via een pensioenverzekering, een (pensioen)spaarrekening, een eigen huis met afgeloste hypotheek of beleggingen. Sommige gepensioneerden blijven in deeltijd werken. Zo bouwen ze aan de derde pijler van het pensioen. Die pijler bestaat uit alles wat je zelf hebt geregeld aan extra vermogen of inkomen voor je oude dag.

Pensioenakkoord tussen werkgevers, vakbonden en kabinet

Aanvullend pensioen, de tweede pijler, is een zaak van werkgevers en vakbonden die in de cao afspraken maken over pensioenregelingen. De AOW, het wettelijk pensioen van de eerste, is een zaak van de wetgever (regering en parlement). Maar beide pijlers hebben natuurlijk veel met elkaar te maken. Het stelsel dateert al sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw. Herijking was daarom nodig. Er is meer dan tien jaar onderhandeld tussen kabinet en sociale partners over nieuw pensioencontract. In 2019 is een Pensioenakkoord op hoofdlijnen bereikt:

  • De AOW-leeftijd stijgt minder snel dan het kabinet van plan was;
  • Bonden en werkgevers mogen afspraken maken over drie jaar eerder pensioen voor mensen in zware beroepen;
  • Er komen nieuwe regels voor pensioenen in de tweede pijler, om het werkgeverspensioen toekomstbestendig te maken;
  • Iedereen moet pensioen kunnen opbouwen, ook werknemers met flex-contracten en zzp'ers;
  • Er komt een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zzp'ers.

De afspraken uit 2019 zijn deels al omgezet in wetgeving voor de eerste pijler. De wijzigingen in de tweede pijler bespreken we hieronder.

Het nieuwe pensioenstelsel

Op 1 juli 2023 is de Wet Toekomst Pensioenen in werking getreden. De wet is een uitwerking van het pensioenakkoord, dat het kabinet Rutte-III in 2019 met de vakbonden en werkgeversorganisaties heeft gesloten. 

Alle pensioenregelingen moeten per 1 januari 2028 aan het nieuwe stelsel aangepast zijn. Dat lijkt nog ver weg, maar toch is er al werk aan de winkel. 

Elke werkgever moet namelijk een transitieplan opstellen. In het transitieplan moet staan hoe de pensioenregeling wordt aangepast aan de nieuwe wet, wat de gevolgen zijn voor werknemers en hoe de werknemers worden gecompenseerd voor eventuele nadelige gevolgen. 

Het plan moet uiterlijk op 1 januari 2025 klaar zijn voor regelingen in een pensioenfonds, of uiterlijk 1 oktober 2026 voor regelingen bij een verzekeraar of premiepensioeninstelling. 

Wat gaat er precies veranderen?

Met de Wet Toekomst Pensioenen wordt het Nederlandse pensioenstelsel vernieuwd. Het huidige pensioenstelsel dreigt volgens het kabinet en de sociale partners namelijk onbetaalbaar te worden. Daarnaast vinden veel mensen dat het pensioen te weinig mee kan stijgen als het economisch goed gaat. 

In het nieuwe pensioenstelsel hangt de hoogte van je pensioen daarom meer af van de economie. Gaat het goed op de beurs, dan kunnen de pensioenen sneller omhoog. Maar kampen we met economische malaise, dan kan de pensioenuitkering ook lager worden. De hoogte van je pensioen wordt dus minder zeker, maar daardoor wordt het systeem wel betaalbaarder. 

Vooral de tweede pensioenpijler gaat veranderen: pensioen dat je via je werkgever opbouwt. De belangrijkste drie verschillen zijn:

1. Het wordt minder zeker hoeveel pensioen je krijgt. In het bestaande stelsel is bij de meeste pensioenregelingen vooraf gegarandeerd hoe hoog je pensioenuitkering gaat worden. Vaak is die gebaseerd op het gemiddelde loon dat je tijdens je werkzame leven hebt verdiend: de middelloonregeling. Hoeveel premie je moet betalen, weet je echter nog niet: bij tegenvallende beleggingsresultaten moet de premie namelijk omhoog om de gegarandeerde uitkering te betalen. 

In het nieuwe stelsel wordt dit omgedraaid. Niet meer de hoogte van de uiteindelijke pensioenuitkering staat vast, maar de hoogte van de pensioenpremie. Werknemers en werkgevers spreken samen af hoeveel premie ze betalen. Die premie wordt afgedragen aan een pensioenuitvoerder, zoals een verzekeraar of een pensioenfonds, die er vervolgens mee gaat beleggen. 

Uiteindelijk heeft elke werknemer op zijn pensioengerechtigde leeftijd recht op zijn ingelegde premie, plus het beleggingsresultaat. Dat bedrag wordt omgezet in een levenslange, maandelijkse pensioenuitkering. Hoe hoog dat bedrag precies wordt, weet je als werknemer pas tegen de tijd dat je met pensioen gaat. Wel is het zo dat economische voor- en tegenvallers minder impact gaan krijgen op de hoogte van je pensioen naarmate je dichter bij je pensioen komt. 

2. Iedereen spaart voor zijn eigen pensioen. Binnen het bestaande stelsel wordt de pensioenopbouw van jongeren deels gebruikt voor het pensioen van ouderen.  Ouderen profiteren dus van de inleg van jongeren. Dat werd vroeger niet als een probleem gezien. De jongeren van nu zijn immers de ouderen van later. Zij zouden op hun beurt weer profiteren van de inleg van de generaties na hen.


Tegenwoordig is die gedachte deels achterhaald, omdat de arbeidsmarkt veranderd is. Mensen werken meestal niet meer hun hele leven binnen één bedrijf of sector. Daardoor wisselen ze vaker van pensioenregeling. Het gevolg daarvan kan zijn dat je als jongere onder een pensioenregeling viel waarin je veel hebt bijgedragen aan het pensioen van ouderen. Tegen de tijd dat je zelf oud bent, val je misschien onder een pensioenregeling waarin jongeren juist weinig aan jouw pensioen bijdragen. Je hebt je oorspronkelijke inleg dan dus niet teruggekregen. Dit soort ongelijkheden komen tegenwoordig steeds vaker voor. 

Bovendien zorgt het bestaande systeem onbedoeld voor een voordeel voor mensen die in de tweede helft van hun leven meer gaan verdienen. Zij hebben als jongere weinig bijgedragen aan de pensioenen van ouderen, maar ontvangen veel compensatie als ze zelf oud zijn. Dit geldt vooral voor mensen met een universitair of hbo-diploma, omdat hun inkomen steiler stijgt. Het gevolg is dat deze mensen indirect worden gesubsidieerd door mensen wiens inkomen minder sterk stijgt.

In het nieuwe systeem financieren jongere generaties straks niet meer de pensioenen van ouderen, maar spaart iedereen voor zichzelf. Elke deelnemer heeft recht op zijn eigen pensioenpot, die bestaat uit zijn eigen premie en het daarmee behaalde rendement. Dat is eerlijker en zorgt voor minder ongelijkheid, aldus het kabinet.  

3. De hoogte van de pensioenpremie wordt leeftijdsonafhankelijk. In het huidige systeem betalen jongeren relatief minder pensioenpremie en ouderen relatief meer. 

In het nieuwe systeem betaalt iedereen hetzelfde, leeftijdsonafhankelijke premiepercentage. Voor werkgevers wordt het daardoor makkelijker om te berekenen hoeveel premie ze moeten betalen. Ook worden oudere werknemers relatief minder duur, waardoor ze hopelijk aantrekkelijker worden voor werkgevers. 

De tweede en derde wijzigingen hebben een belangrijk gevolg. Onder het bestaande systeem spaart jong voor oud en bouw je het meeste pensioen op als je op leeftijd bent. In het nieuwe systeem spaar je alleen voor jezelf en bouw je ongeacht je leeftijd evenveel pensioen op. Als je je hele leven onder een van de twee systemen pensioen opbouwt, zou je op hetzelfde bedrag moeten uitkomen. Maar wissel je halverwege je loopbaan van stelsel, dan heb je wel bijgedragen aan het pensioen van de generatie boven je, maar is er niemand die aan jouw pensioen bijdraagt. En je loopt de jaren waarin je het meeste pensioen zou opbouwen mis. Het gevolg is dat je te weinig pensioen opbouwt. Vooral mensen tussen de 35 en 60 jaar lijken hier de dupe van te worden. 

Daarom bepaalt de Wet Toekomst Pensioenen dat deze groep werknemers door hun werkgever moet worden gecompenseerd. Hoe deze compensatie eruit komt te zien en hoe hoog deze wordt, is nu nog niet duidelijk. 

WAT MOETEN WERKNEMERS EN WERKGEVERS NU DOEN? 

Zoals gezegd moeten alle pensioenregelingen uiterlijk op 1 januari 2028 zijn aangepast aan het nieuwe stelsel. Daar ligt een taak voor zowel werkgevers als werknemers. 

Voor welke werkgever moet er een transitieplan komen. Afhankelijk van de pensioenuitvoerder moet dat uiterlijk op 1 januari 2025 of 2026 klaar zijn. 

Is de pensioenregeling volledig in een cao geregeld of doet de werkgever verplicht mee aan een bedrijfstakpensioenfonds? Dan onderhandelen de werkgevers- en werknemersorganisaties over de inhoud van het transitieplan. Heeft de werkgever (volledig of deels) een eigen pensioenregeling? Dan moet de individuele werkgever er met zijn werknemers afspraken over maken. De ondernemingsraad heeft in dat geval instemmingsrecht over elk besluit dat de werkgever over de pensioenregeling wil nemen en dus ook over het transitieplan. Omdat het een ingewikkeld onderwerp is, kan het verstandig zijn dat de OR zich hierover laat informeren door een eigen adviseur. De werkgever moet de kosten die de OR hiervoor maakt vergoeden, voor zover ze redelijk zijn. 

Als individuele werknemer hoef je nu nog geen actie te ondernemen. Je werkgever of je pensioenuitvoerder moet je wel informeren over welke aanpassingen er komen. Heeft je werkgever een eigen pensioenregeling? Dan moet ook elke individuele werknemer instemmen met de nieuwe regeling. Als je het niet eens bent met de regeling die je werkgever met goedkeuring van de OR heeft vastgesteld, kun je daarover dus nog het gesprek met je werkgever aangaan. 

Meer weten over het nieuwe pensioenstelsel? Sociale partners, pensioenuitvoerders en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben samen een website gemaakt om duidelijk te maken wat de nieuwe regels gaan inhouden: Ons Nieuwe Pensioen. Op die website zijn een aantal factsheets gepubliceerd met basisinformatie.

Afgeleid pensioen binnen de tweede pijler

Eigen pensioen of afgeleid pensioen?

Ouderdomspensioen is eigen pensioen. Het is een voorziening voor als je niet meer kunt werken wegens ouderdom. Nabestaandenpensioen is afgeleid pensioen, een inkomen voor de nabestaande partner en/of kind(eren) van degene die als werknemer pensioen opbouwde of pensioengerechtigd was. Daarom is het tweede pijler nabestaandenpensioen lager dan het eigen pensioen.

Pensioen van en naar je ex

Pensioen van je ex is een speciale vorm van afgeleid pensioen binnen de tweede pijler. Het ouderdomspensioen hoort tot het te verdelen vermogen bij echtscheiding. Dat vond de Hoge Raad al in 1981. Daarna zijn er wettelijke regels gekomen: de Wet verevening pensioenrechten uit 1995. Die heeft zijn langste tijd gehad en zal opgevolgd worden door de Wet pensioenverdeling bij scheiding 2022, waarvoor al een wetsontwerp is ingediend. Dat zal nog moeten worden aangepast aan het nieuwe pensioencontract. De wet uit 1995 zal voor echtscheidingen vóór ingangsdatum van de nieuwe wet blijven gelden. Uitleg over pensioen en echtscheiding, nu en straks, vind je op de pensioenverdelingspagina.

Handige links

Vergelijk je salaris

 
Loading...