Voorwoord
Deze cao voor het verzekeringsbedrijf voor 2022 en 2023 bouwt voort op de
veranderingen die eerder zijn ingezet. Een moderne cao met veel aandacht voor
duurzame inzetbaarheid en voor de eigen regie van medewerkers. 2021 was, net
als 2020, in veel opzichten een bijzonder jaar. Het SARS 2- Covid-19 virus had
opnieuw veel impact op onze samenleving en raakte daarmee ook de
arbeidsomstandigheden en -voorwaarden in de verzekeringssector. Het virus heeft
veel veranderingen gebracht, ook in het werkende leven, en zullen deels ook
blijvend zijn. Daarnaast zullen we moeten accepteren dat we inmiddels leven en
werken in een maatschappij die aan veranderingen onderhevig zal blijven, met
diverse (complexe) vraagstukken.
Nieuw in deze cao zijn verlofbepalingen die medewerkers faciliteren bij rouw, geboorte van een kind waarvoor je zorgt, maar niet de biologische ouder bent en bij geslachtsverandering. Ook wordt het wettelijke ouderschapsverlof gegarandeerd op 70% van het loon, als de wettelijke regeling dit niveau niet bereikt.
Ook in 2022 en verder zullen cao-partijen in een aantal werkgroepen belangrijke thema's verder uitwerken. Het gaat hierbij om het voorbereiden van de herziening van het functie- en loongebouw, het pensioenakkoord, de arbocatalogus waaronder de Werkdruktemeter en samenhangend inzetbaarheidsbeleid. In dit kader kwamen cao-partijen overeen paritaire activiteiten die zinvol zijn voor de verzekeringssector te continueren en opnieuw te financieren als de huidige werkgelegenheidsgelden zijn verbruikt.
Als gehele verzekeringssector hebben we in het voorjaar van 2022 weer een nieuwe Sociale Agenda waarin ook het gedachtegoed van De Werkcode wordt omarmd. De Werkcode beoogt een meer gelijke waardering en behandeling van werkenden met een flexibel contract en werkenden met een arbeidsovereenkomst. De Werkcode is ontwikkeld door werkgevers en vakbonden in de financiële sector en is door cao-partijen volledig onderschreven met een aantal concrete uitwerkingen.
Er is nu een modelregeling met bepalingen over Tijd- en Plaatsonafhankelijk werken aan de cao toegevoegd. Zo worden werkgevers, die een dergelijke regeling nog niet hebben, ondersteund bij het toegenomen thuiswerken. Vervroegd uittreden wordt gefaciliteerd in aanvulling op de wettelijke Regeling Vervroegd Uittreden. In deze cao zijn kwantitatieve parameters opgenomen om de regeling eenduidiger en praktischer te maken. Ook is overeengekomen de aansluiting bij Stichting PAWW te continueren; de aanvullende uitkering na 2 jaar WW of loongerelateerde WGA krijgen daarbij actieve aandacht.
Cao-partijen denken met deze eigentijdse cao een belangrijke bijdrage te kunnen leveren aan de aantrekkelijkheid van onze sector.
Den Haag, 10 februari 2022
Ondertekening
Namens het Verbond van Verzekeraars, sector arbeidsvoorwaarden, gevestigd te Den Haag:
J.P.P. Barth, voorzitter Sectorbestuur Arbeidsvoorwaarden
R. Weurding, algemeen directeur Verbond van Verzekeraars
Namens de vakorganisaties:
FNV Finance, onderdeel van
FNV, gevestigd te Utrecht
G.J.A. van Hees, bestuurder Diensten
De Unie, gevestigd te Culemborg
R. Castelein, voorzitter
E.H.A. Geurts, bestuurder
CNV Vakmensen, gevestigd te Utrecht
P. Fortuin, voorzitter
T. Westerink, bestuurder
Verklaren dat zij met ingang van 1 januari 2022 de navolgende collectieve
arbeidsovereenkomst zijn aangegaan.
Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen
Dit hoofdstuk regelt de begrippen en een aantal algemene bepalingen.
1.1.Begrippen
Arbeidsduur per week - De jaarlijkse arbeidsduur, omgerekend per week, dat is
(gemiddeld) 38 uur per week.
Arbeidsongeschikt - Als gevolg van lichamelijk of geestelijk gebrek niet in
staat zijn om te werken, dat wil zeggen, het overeengekomen werk gedurende de
overeengekomen werktijd te doen dan wel passend werk te doen.
Buitendienst werknemer - Een werknemer met wie contractueel is overeengekomen
dat de voormalige Cao Buitendienst of de bepalingen in hoofdstuk 11 van
toepassing zijn.
Cao - De Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Verzekeringsbedrijf.
Duurzame inzetbaarheid - Geschikt (competent, opgeleid), gezond en vitaal
(energiek) blijven voor werk.
Flexmedewerker - Degene die werkzaamheden voor de werkgever uitvoert maar geen
vast of tijdelijk contract heeft.
Fulltimer - Een werknemer met een individuele arbeidsduur die gelijk is aan de
jaarlijkse arbeidsduur.
Gebruikelijke werktijd - Maandag tot en met vrijdag tussen 0.7.00 uur en 21.00
uur en zaterdag tussen 08.00 uur en 17.00 uur.
Individuele arbeidsduur - De met de werknemer overeengekomen arbeidsduur.
Jaarlijkse arbeidsduur - De arbeidsduur van 1976 uur per jaar.
Kind - Het eigen, stief-, pleeg- of adoptiekind van de werknemer of van de
partner van de werknemer of het kind dat hij of zijn partner daadwerkelijk
verzorgt.
Maandsalaris - Het tussen de werkgever en de werknemer overeengekomen bruto
maandsalaris op basis van de aan de werknemer op grond van zijn functie
toegekende salarisschaal en op basis van de met de werknemer overeengekomen
arbeidsduur.
Meerwerk - De tijd die de parttimer, in opdracht van de werkgever, werkt buiten
de voor hem geldende werktijd tot aan de fulltime arbeidsduur van 38 uur per
week.
OR - De ondernemingsraad van de werkgever, die is ingesteld op grond van de
WOR.
Ouder - De eigen, stief-, pleeg-, adoptieouder of daadwerkelijke verzorger van
de werknemer of van de partner van de werknemer.
Overwerk - De tijd die de werknemer, in opdracht van de werkgever, werkt boven
de arbeidsduur van 38 uur per week.
Partijen - De werkgeversorganisatie namens de werkgevers en vakorganisaties
namens de werknemers.
Partner - De persoon met wie de werknemer een partnerrelatie heeft die is
vastgelegd door huwelijk, geregistreerd partnerschap of een door een notaris
opgestelde samenlevingsovereenkomst.
Parttimer - Een werknemer met een individuele arbeidsduur die korter is dan de
jaarlijkse arbeidsduur en dan de arbeidsduur per week.
Ploegendienst - Werk dat volgens een bepaald roulatiesysteem wordt gedaan door
twee of meer groepen werknemers.
PVT - De personeelsvertegenwoordiging van de werkgever, die is ingesteld op
grond van de WOR.
Tijdelijk contract - Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
TPOW - Tijd- en plaatsonafhankelijk werken, dat is onafhankelijk van de
gebruikelijke werktijd en van de standplaats werken.
Standplaats - De arbeidsplaats die door de werkgever is aangewezen als plaats
waar of waarvan uit de werknemer overwegend werkt.
Uitzendkracht - De persoon die met een uitzendonderneming een
uitzendovereenkomst is aangegaan ten behoeve van werkzaamheden bij de
werkgever.
Uurloon - Het bruto uurloon voor fulltimers is het vaste jaarsalaris, gedeeld
door de jaarlijkse arbeidsduur. Het uurloon voor parttimers wordt berekend door
het vaste jaarsalaris om te rekenen naar parttime.
Vakorganisaties - FNV Finance te Utrecht, CNV Vakmensen te Utrecht, De Unie te
Culemborg.
Variabel inkomen - Variabele inkomensbestanddelen die aan buitendienst
werknemers onder welke benaming dan ook worden toegekend en die afhankelijk
zijn van doelen en/of prestaties.
Vast contract - Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Vast jaarsalaris - Het door de fulltimer op jaarbasis feitelijk verdiende bruto
salaris op basis van de jaarlijkse arbeidsduur, exclusief de jaarlijkse
uitkering, vakantietoeslag en eventuele andere toeslagen.
Vertegenwoordiger van een vakorganisatie - Een werknemer die een bestuurlijke
of vertegenwoordigende functie heeft binnen de vakorganisatie en die door de
vakorganisatie schriftelijk bij de werkgever is aangemeld.
Wazo - Wet arbeid en zorg.
Werkgever - De werkgever in het verzekeringsbedrijf waarop, op grond van de
werkingssfeer (zie artikel 1.2.1.), deze cao van toepassing is.
Werkgeversorganisatie - Het Verbond van Verzekeraars, sector Arbeidsvoorwaarden
te Den Haag.
Werknemer - De persoon die een arbeidsovereenkomst heeft met de werkgever, met
uitzondering van de personen die genoemd zijn in artikel 1.2.2.
WOR - Wet op de ondernemingsraden.
1.2.Werkingssfeer
Deze cao is van toepassing op de werkgever en de werknemer zoals omschreven is
in de artikelen 1.2.1.en 1.2.2.
1.2.2.Werkgever
A.Werkgever in het verzekeringsbedrijf
Iedere werkgever in het verzekeringsbedrijf, inclusief herverzekeraars en
natura-uitvaartverzekeraars, die via een zetel en/of bijkantoor in Nederland
zijn bedrijf maakt van het voor eigen rekening en op eigen naam aangaan en
afwikkelen van verzekeringsovereenkomsten, en die in Nederland werknemers in
dienst heeft, met uitzondering van:
-Achmea B.V. te Zeist en daartoe behorende dochtermaatschappijen,
-tot AEGON N.V. te Den Haag behorende verzekeringsbedrijven,
-tot Atradius te Amsterdam behorende verzekeringsbedrijven,
-tot N.N. Group N.V. te Den Haag behorende verzekeringsbedrijven,
-tot VIVAT N.V. te Amstelveen behorende verzekeringsbedrijven,
-tot a.s.r. te Utrecht behorende verzekeringsbedrijven,
-zorgverzekeraars die de Cao Zorgverzekeraars toepassen,
-natura-uitvaartverzekeraars die binnen concern ook uitvaarten verzorgen, en als zodanig de Cao Uitvaartbranche toepassen.
B.Andere werkgevers
Iedere werkgever die werknemers in dienst heeft die werken in een organisatie,
die uitsluitend of in hoofdzaak werkzaamheden verricht voor het
verzekeringsbedrijf, zoals genoemd onder A:
1.onder het gezag van een verzekeringsbedrijf, zoals genoemd onder A, of
2.diens houdstermaatschappij dat tot hetzelfde groepsverband behoort als het verzekeringsbedrijf zoals genoemd onder A.
De arbeidsvoorwaarden in de cao zijn niet van toepassing op de werkgever en werknemers van een bankinstelling die werkzaamheden verrichten voor een verzekeringsbedrijf, waarop de Cao Banken van toepassing is of waarop een eigen ondernemings-cao van toepassing is die door ten minste één van de vakorganisaties die partij is bij de Cao voor het Verzekeringsbedrijf ondertekend is.
Dispensatie
Partijen kunnen in bijzondere gevallen aan een werkgever dispensatie geven om
niet onder de werkingssfeer van de cao te vallen.
Cao-partijen zullen bij een dispensatieverzoek in ieder geval de volgende toetsingscriteria hanteren:
-De redenen waarom dispensatie wordt gevraagd dienen voldoende gegrond te zijn; van gegronde redenen is sprake wanneer de situatie in de onderneming die dispensatie wil, afwijkt van wat in de bedrijfstak gebruikelijk is;
-De arbeidsvoorwaarden voor de werknemers dienen voldoende gewaarborgd te zijn;
-De door de werkgever voorgestelde arbeidsvoorwaardenregeling(en) mag (mogen) niet in strijd zijn met wettelijke bepalingen;
-De werkgever beschikt over een eigen rechtsgeldige collectieve arbeidsovereenkomst die is ondertekend door ten minste één van de bij de Cao voor het Verzekeringsbedrijf aangesloten vakorganisaties.
Om voor dispensatie in aanmerking te komen moet ten minste aan al deze criteria worden voldaan.
Indien de werkgever en/of één of meer dochtermaatschappijen niet meer aan ten minste één van bovenstaande criteria voldoet, vervalt de dispensatie.
De aanvraag voor dispensatie wordt ingediend bij de paritaire commissie, zie bijlage 1.6.
1.2.2.Werknemer
De cao is van toepassing op de werknemer die een functie heeft bij een
verzekeringsbedrijf dat behoort tot de werkingssfeer die is geregeld in artikel
1.2.1.
Uitzonderingen
De cao is niet van toepassing op:
-Bestuurders van een onderneming en de hoogste functionarissen in de onderneming die rechtstreeks betrokken zijn bij het bepalen van het ondernemingsbeleid,
-Vakantiewerkers en stagiaires.
Hogere functies
Voor werknemers die een functie hebben die is ingedeeld boven de in artikel
3.1. genoemde salarisgroepen zijn de bepalingen in de artikelen 3.2.1., 3.4.2.,
3.4.3., 3.4.4., 4.2.3. en 4.2.4. niet van toepassing.
1.3.Cao en individuele arbeidsovereenkomst
De werkgever en de werknemer kunnen schriftelijk in voor de werknemer gunstige
zin van de cao afwijken. Wanneer deze afwijking betrekking heeft op een groep
of categorie werknemers kan dit alleen na overleg van de werkgever met de
vakorganisaties.
De werkgever is verplicht om de bepalingen in deze cao na te leven.
Een individuele arbeidsovereenkomst en/of door een de werkgever vastgestelde onderneming specifieke regeling mag geen bepalingen bevatten die strijdig zijn met de cao. Dergelijke bepalingen zijn nietig.
De werkgever draagt er zorg voor dat iedere nieuwe werknemer op toegankelijke wijze kennis kan nemen van de inhoud van de cao en van eventuele aanvullende regelingen van de werkgever.
1.4.Wet en cao
De Nederlandse wet- en regelgeving en de cao zijn van toepassing, behalve
wanneer dat in deze cao anders is aangegeven en dat rechtsgeldig kan.
1.5.Looptijd en tussentijdse aanpassing van de cao
De cao is overeengekomen voor de duur van twee jaren en loopt van 1 januari
2022 tot en met 31 december 2023.
Wanneer verandering van wet- of regelgeving dat noodzakelijk maakt zullen partijen daarover overleggen en kan de cao gedurende de looptijd worden aangepast.
1.6.Paritaire cao-commissie
Indien een werkgever en een werknemer een geschil hebben over de uitleg en/of
toepassing van de cao kunnen zij dit voorleggen aan de paritaire cao-commissie.
Wanneer een cao-partij vindt dat de cao niet juist wordt uitgelegd of
toegepast, kan zij dit eveneens voorleggen aan de paritaire cao- commissie.
De uitspraak van de paritaire cao-commissie is bindend voor partijen wanneer beide partijen hierom verzoeken.
De paritaire cao-commissie neemt tevens verzoeken om dispensatie met betrekking tot een cao- bepaling, voor zover die bepaling daarvoor de mogelijkheid biedt, zie artikel 1.2.1., in behandeling. Een uitzondering hierop is een dispensatieverzoek m.b.t. pensioen. Daarvoor geldt een aparte regeling, zie artikel 5.1.6. De uitspraak van de commissie over een dispensatieverzoek is bindend.
Voor de samenstelling en werkwijze van de commissie, zie bijlage 1.6.
1.7.Overgangsbepalingen
De bepalingen in deze cao zijn van toepassing per 1 januari 2022. Op het moment
van inwerkingtreding van deze cao komen eventuele gunstiger bepalingen van
vorige cao’s met ingang van deze datum te vervallen en gelden de bepalingen
uit deze cao, tenzij expliciet anders is aangegeven. Individuele aanspraken die
niet uit een eerdere cao voortvloeien, blijven van kracht.
Individuele rechten op gunstiger arbeidsvoorwaarden dan die geregeld zijn in deze cao blijven gehandhaafd.
Partijen hebben geen afspraken gemaakt over eventuele gunstiger pensioenafspraken dan geregeld is in hoofdstuk 5.
Hoofdstuk 2 – Arbeidsovereenkomst
Dit hoofdstuk regelt het aangaan en beëindigen van de individuele
arbeidsovereenkomst met de werknemer, regelt de verhouding tussen werknemer en
werkgever en regelt gedragsregels.
2.1.Individuele arbeidsovereenkomst
2.1.1.De arbeidsovereenkomst
Een individuele arbeidsovereenkomst wordt in het algemeen aangegaan voor
onbepaalde tijd (vast contract).
Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (tijdelijk contract) is mogelijk. Een tijdelijk contract zal in beginsel niet langer duren dan één jaar en kan éénmalig verlengd worden met maximaal een jaar.
Partijen hanteren het uitgangspunt dat het werk zoveel mogelijk wordt uitgevoerd door werknemers met een vast of tijdelijk contract en dat de inzet van flexmedewerkers in aantal en in tijd beperkt blijft.
2.1.2.Tijdelijk contract
Een tijdelijk contract eindigt van rechtswege wanneer de tijd is verstreken,
die in deze overeenkomst is aangegeven.
Bij tijdelijke contracten van ten minste zes maanden zal de werkgever de werknemer uiterlijk een maand voor de datum waarop het contract afloopt schriftelijk informeren over eventuele voortzetting van het contract en over de voorwaarden waaronder het contract dan wordt voortgezet.
2.1.3.Uitzendkrachten (1)
De jaarlijkse arbeidsduur voor uitzendkrachten is maximaal gelijk aan de
jaarlijkse arbeidsduur, zie artikel 1.1.
Op uitzendkrachten zijn, naast de inlenersbeloning op grond van de ABU Cao voor Uitzendkrachten of de NBBU-cao voor Uitzendkrachten, alle toeslagen en uitkeringen van toepassing die gelden voor werknemers in gelijke functies in dienst van inlenende organisaties, inclusief de mogelijke jaarlijkse uitkering (zie artikel 3.3.).
Uitzendkrachten worden bij de inlenende organisatie, bij sollicitatie en instroom op vaste functies, gelijke kansen en dezelfde positie geboden als werknemers die in dienst zijn bij de werkgever. Bij een reorganisatie krijgen werknemers die in dienst zijn bij de werkgever voorrang boven uitzendkrachten.
2.1.4.Uitzendkrachten (2)
Werkgevers moeten zich ervan vergewissen dat uitzendbureaus van door werkgever
ingeleende uitzendkrachten zich houden aan de bepalingen over beloning,
toeslagen en uitkeringen die staan genoemd in artikel 2.1.3.
2.2.Beëindiging arbeidsovereenkomst
2.2.1.Opzegtermijnen
De opzegtermijnen zijn conform de wettelijke regeling in artikel 7:672 BW.
Tussen werkgever en werknemer kan schriftelijk een langere opzegtermijn dan de wettelijke termijn overeen gekomen worden. Die langere opzegtermijn geldt dan voor de werkgever én voor de werknemer. Wanneer de arbeidsovereenkomst echter vijf jaar of langer heeft geduurd, geldt voor de werkgever altijd ten minste de wettelijke opzegtermijn.
2.2.2.Beëindiging arbeidsovereenkomst bij pensionering
De arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege zonder dat voorafgaande opzegging
nodig is wanneer de werknemer de door hem gekozen ingangsdatum van zijn
ouderdomspensioen heeft bereikt of uiterlijk op de dag dat de werknemer de
AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
2.3.Gedragscode
Partijen hechten grote waarde aan wat de "Gedragscode Verzekeraars” voor de
eigen werknemers betekent. In deze code zijn de basisnormen vastgelegd van een
maatschappelijk verantwoord ondernemingsbeleid. De Gedragscode is online
beschikbaar via www.verzekeraars.nl.
Partijen bevelen aan om alle bestaande en nieuwe werknemers hierover regelmatig te informeren.
2.4.Vertrouwenspersoon
De werkgever die ten minste tien werknemers in dienst heeft moet een (interne
of externe) vertrouwenspersoon aanstellen die, in het geval van een interne
vertrouwenspersoon, de werkzaamheden als vertrouwenspersoon naast de eigen
functie kan uitvoeren.
De vertrouwenspersoon moet gekwalificeerd zijn op basis van een door de beroepsorganisatie LVV goedgekeurde opleiding of een vergelijkbare kwalificatie.
Partijen bevelen aan dat de werkgever die minder dan tien werknemers in dienst heeft eveneens een (interne of externe) vertrouwenspersoon aanstelt.
2.5.Gewetensbezwaarden
De werknemer die gemotiveerde gewetensbezwaren heeft tegen het uitvoeren van
specifieke werkzaamheden kan daarover met de werkgever overleggen en de
werkgever vragen om van deze werkzaamheden te worden vrijgesteld.
2.6.Schorsing
De werkgever kan de werknemer alleen schorsen wanneer het vermoeden bestaat van
een vergrijp dat zo ernstig is, dat dit na onderzoek zou kunnen leiden tot
ontslag op staande voet op grond van artikel 7:678 BW.
Deze schorsing duurt maximaal 14 dagen en is met behoud van salaris.
Indien het vermoeden dat tot schorsing heeft geleid onjuist blijkt te zijn, zal de werkgever de werknemer mondeling en schriftelijk volledig rehabiliteren. De inhoud en de wijze van rehabilitatie gebeurt in overleg met de werknemer.
Hoofdstuk 3 – Inkomen
Dit hoofdstuk omvat de salarisregeling en regelt de toeslagen op het
salaris.
3.1.Salarisgroep indeling
Functies worden, naar de aard van de te verrichten werkzaamheden, ingedeeld in
salarisgroepen. Dat kan door gebruik te maken van de indelingscriteria in de
cao, zie artikel 3.1.1., of door gebruik te maken van een indelingssysteem, zie
artikel 3.1.2.
Wanneer de groepsindeling van een werknemer wijzigt ontvangt hij van de werkgever daarvan een schriftelijke bevestiging. Daarin is opgenomen wat de nieuwe salarisgroep is dan wel of hij is ingedeeld boven de in artikel 3.1.1. genoemde groepen. Tevens wordt daarin het nieuwe salaris vermeld.
3.1.1.Indelingscriteria
De onderneming met minder dan 100 werknemers en die geen indelingssysteem heeft
zoals beschreven in artikel 3.1.2., moet de werknemers tot en met functiegroep
4 naar de aard van de te verrichten werkzaamheden als volgt indelen:
Groep J
Nieuw aan te stellen werknemers die jonger zijn dan 21 jaar kunnen worden ingedeeld in groep J.
Groep 1
Werknemers die werk doen dat uitsluitend bestaat uit eenvoudige, routinematige taken/werkzaamheden van hetzelfde karakter, waarvoor geen of geen bepaalde vakkennis is vereist.
Groep 2
Werknemers die werk doen van minder routinematig karakter, waarvoor strengere eisen van accuratesse en bepaalde eisen van vakkennis gelden, of werknemers die kantoorwerk doen waarvoor praktijkervaring noodzakelijk is.
Groep 3
Werknemers die werk doen dat onder toezicht meer zelfstandig wordt verricht en/of waarbij in beperkte mate leiding wordt gegeven.
Groep 4
Werknemers die werk doen waarvoor uitgebreide en/of gespecialiseerde vak- en bedrijfskennis nodig is en waarbij in ruimere mate leiding wordt gegeven.
3.1.2.Indelingssysteem
Het indelingssysteem is van toepassing op alle werknemers die vallen onder de
werking van de cao.
Ondernemingen met ten minste 100 werknemers zijn verplicht om een systeem voor de indeling van functies te hanteren om de maximale beloning per functie te bepalen. De bepalingen in dit artikel zijn daarop van toepassing.
Voor ondernemingen met minder dan 100 werknemers zonder indelingsysteem, zijn de indelingscriteria die geregeld zijn in artikel 3.1.1. van toepassing. Wanneer deze organisaties ervoor kiezen om een systeem voor de indeling van functies te hanteren, moeten zij zich eveneens houden aan de procedures in dit artikel.
Voordelen indelingssysteem
Het indelen van functies met behulp van een indelingssysteem is nodig om te
bepalen welke salarisgroep en dus welk salaris op de werknemers van toepassing
is.
Daarnaast maakt het de organisatiestructuur inzichtelijk en worden taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden in hun onderlinge samenhang duidelijk. Daardoor kunnen ook gerichte opleidingsactiviteiten worden uitgevoerd.
Bovendien helpt een indelingssysteem bij werving en selectie, bij het loopbaan- en promotiebeleid en bij de beoordeling van werknemers.
Eisen aan het indelingssysteem
Het systeem en de invoering ervan moeten voldoen aan de volgende eisen:
-De werkgever en de werknemer overleggen over de inhoud van de functie;
-De werkgever stelt de inhoud van functies vast;
-De werkgever beschrijft de inhoud van functies op een manier die past bij het indelingssysteem;
-Functies worden ingedeeld met behulp van een systeem van functiewaardering, een systeem van vergelijkend indelen of een combinatie van twee of meer van deze systemen;
-Het indelingssysteem is openbaar, solide en consistent qua uitkomsten en heeft de instemming van de OR;
-De werkgever zorgt ervoor dat werknemers geïnformeerd worden over de beschrijving van de inhoud van hun functie en over het gekozen indelingssysteem;
-Wanneer de inhoud van een functie wezenlijk verandert, wordt de indeling van de functie opnieuw bekeken.
Bezwaarprocedure
Wanneer een werknemer het oneens is met zijn functie-indeling meldt hij dat bij
zijn werkgever. Werkgever en werknemer moeten dan in overleg proberen tot een
oplossing te komen over het verschil van inzicht.
Indien dit overleg niet leidt tot het wegnemen van het verschil van inzicht kan de werknemer een beroep doen op een door de werkgever in te richten interne bezwarencommissie of op een een procedure van klachtrecht. De instantie die het bezwaar zal behandelen moet bestaan uit een evenredige vertegenwoordiging namens de werkgever en namens de werknemers.
De instantie brengt schriftelijk advies uit aan de werkgever en stuurt daarvan een kopie naar de betrokken werknemer. Op grond van dit advies neemt de werkgever een definitief besluit over de functie-indeling. Wanneer dat besluit afwijkt van een eensluidend advies van de commissie, moet de werkgever dit besluit schriftelijk motiveren.
De werkgever kan samen met de OR besluiten om een externe beroepsprocedure te hanteren.
3.1.3.Overgangsregeling bij de invoering van een nieuw indelingssysteem of een
nieuw beloningssysteem
Wanneer een onderneming een indelingssysteem wil gaan hanteren of een bestaand
systeem veranderen, mag dit niet leiden tot verlies aan inkomen van werknemers.
Dat geldt ook wanneer de werkgever een ander beloningssysteem wil invoeren.
Daarom moet de werkgever overgangsmaatregelen vaststellen die het inkomen waarborgen en die ook afspraken bevatten over eventueel verlies van salarisperspectief.
Hierbij gelden de volgende bepalingen voor de invoering of verandering van een indelingssysteem en voor de invoering van een nieuw beloningssysteem:
1.Salarisconsequentie bij huidig salaris boven nieuwe maximum
Wanneer een werknemer een salaris heeft dat na invoering of na verandering van
een indelingssysteem of na verandering van het beloningssysteem boven het
maximumsalaris ligt van zijn nieuwe salarisgroep, geldt het volgende. Het
nieuwe salaris is het maximumsalaris van de nieuwe, lagere schaal. Het
salarisdeel boven dit maximum wordt omgezet in een nominale persoonlijke
toeslag. Deze toeslag komt niet in aanmerking voor de algemene salarisverhoging
die is geregeld in artikel 3.2.2. Dit geldt voor invoering van of een
verandering van een indelings- of beloningssysteem na 1 januari 2020.
De werkgever kan in overleg met de OR of PVT regelen dat de bovengenoemde toeslag wel in aanmerking komt voor de algemene salarisverhoging die is geregeld in artikel 3.2.2.
Voor de invoering van of de verandering van een indelings- of beloningssysteem die is doorgevoerd vóór 1 januari 2020 geldt de salarisgarantieregeling; deze houdt in dat de werknemer die in een nieuwe, lagere schaal is ingedeeld zijn salaris behoudt en aanspraak blijft houden op algemene salarisverhogingen die is geregeld in artikel 3.2.2.
Op een eventuele persoonlijke toeslag of salarisgarantie van de werknemer als gevolg van een verandering van functie, indelingssysteem of beloningssysteem die is doorgevoerd vóór 1 januari 2020 blijft de algemene salarisverhoging die is geregeld in artikel 3.2.2. eveneens van toepassing.
2.Perspectiefgarantie
De perspectiefgarantie is van toepassing wanneer een werknemer nog ruimte heeft
voor salarisgroei in zijn salarisgroep, maar na invoering of na verandering van
een indelingssysteem of na verandering van het beloningssysteem geen of minder
ruimte heeft voor salarisgroei omdat het maximumsalaris van zijn nieuwe
salarisgroep lager ligt.
De perspectiefgarantie houdt in dat de werknemer nog ten minste twee jaar de verhoging ontvangt die hij volgens de voor hem geldende, oude, individuele salarisschaal zou ontvangen.
Indien het salaris van de werknemer daardoor boven het maximum van zijn nieuwe, lagere salarisschaal zou uitkomen, geldt de regeling die genoemd is onder 1.
3.1.4.Werkgroep functie- en loongebouw
Gedurende de looptijd van de cao wordt een werkgroep ingesteld die een nieuw,
modern functiegebouw en vervolgens een daarbij passend loongebouw ontwikkelt.
Het te ontwikkelen functiegebouw komt in de plaats van artikel 3.1.1.. Het te
ontwikkelen loongebouw moet aansluiten bij het nieuw ontwikkelde functiegebouw
en komt in plaats van artikel 3.2.1. en bijlage 3.2.1.. Bijlage III in de Cao
Binnendienst 2018 – 2019 is vervallen.
De werkgroep geeft tevens advies over een in te voeren regeling omtrent de gevolgen van financiële teruggang in functie en hoe om te gaan met arbeidsmarkttoeslagen.
3.2.Salarisschalen en salarisverhoging
3.2.1.Salarisschalen
Voor de salarisschalen, zie bijlage 3.2.1. De salarisbedragen zijn het vast
jaarsalaris voor fulltimers. Voor parttimers gelden de bedragen naar rato.
De werkgever is verplicht om deze salarisschalen te gebruiken wanneer de functies zijn ingedeeld op grond van de criteria in artikel 3.1.1.
Werknemers ontvangen ten minste het minimumsalaris dat bij hun salarisgroep en ervaringsjaren hoort. Ervaringsjaren vóór de 21-jarige leeftijd tellen hiervoor niet mee.
Werknemers in schaal J ontvangen ten minste het salaris dat bij hun leeftijd hoort.
Een salaris boven het maximum gemiddelde salaris is op basis van ervaringsjaren mogelijk voor individuele werknemers van 21 jaar of ouder, mits het totaal van de salarissen per groep niet meer is dan de som van het gemiddelde maximum per groep.
3.2.2.Algemene salarisverhoging
De op 31 januari 2022 geldende salarisschalen en de op 31 januari 2022 geldende
salarissen worden per 1 februari 2022 structureel verhoogd met 2,75%.
De op 31 december 2022 geldende salarisschalen en de op 31 december 2022 geldende salarissen worden per 1 januari 2023 structureel verhoogd met 2,75%.
De salarissen voor werknemers die jonger zijn dan 21 jaar en op wie een jeugdschaal van toepassing is, worden bepaald op basis van leeftijd. De wijziging wordt doorgevoerd in de betaalperiode waarin de verjaardag valt van die werknemer.
3.2.3.Invoering variabele beloning
Werkgevers wordt aanbevolen om bij de invoering van (meer) variabele
beloningselementen de pensioengrondslag uit te breiden met de variabele
beloningselementen.
3.2.4.Openbaarheid van inkomens
Verzekeraars erkennen dat een geleidelijke ontwikkeling in de richting van
grotere openheid van inkomens per personeelscategorie binnen de onderneming
wenselijk is. Verzekeraars zijn bereid hun beleid daarop te richten. Hierbij
zal herkenbaarheid van individuele gegevens vermeden worden. Dit is een
aanbeveling.
3.3.Jaarlijkse uitkering
Bij tussentijdse in- of uitdiensttreding, bij parttimers of wanneer een deel van het boekjaar is gewerkt is deze uitkering naar rato.
Wanneer de werknemer recht heeft op een gratificatie, tantième en/of winstdeling wordt de jaarlijkse uitkering daarmee verrekend. Deze jaarlijkse uitkering wordt geacht daar onderdeel van uit te maken.
3.4.Toeslagen en compensaties
3.4.1.Vakantietoeslag
De werkgever kent een jaarlijkse vakantietoeslag. De vakantietoeslag is 8% van
het vast jaarsalaris dat geldt in de maand van uitkeren.
De vakantietoeslag is voor werknemers van 21 jaar en ouder altijd ten minste het bedrag van de wettelijke minimum vakantietoeslag. Dit minimum is voor parttimers naar rato. Voor werknemers beneden de leeftijd van 21 jaar wordt voor de vaststelling van de minimumvakantietoeslag een aftrek toegepast conform de percentages die gelden voor de wettelijke minimumjeugdlonen. Zie artikel 16 lid 2 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
Wanneer het dienstverband in het kalenderjaar korter heeft geduurd, wordt de vakantietoeslag naar rato uitgekeerd.
Indien de werknemer in de loop van het kalenderjaar uit dienst gaat en voor zijn vertrek meer vakantietoeslag heeft ontvangen dan waar hij recht op heeft, wordt het verschil bij zijn vertrek verrekend.
3.4.2.Compensatie voor het werken op zaterdag
Deze regeling geldt voor werken op zaterdag binnen de gebruikelijke werktijden
(zie artikel 1.1.).
De werknemer krijgt een compensatie voor het werken op zaterdag ter hoogte van zijn uurloon (zie artikel 1.1.) plus een toeslag van 30% van het uurloon.
De compensatie voor het werken op zaterdag maakt deel uit van het salaris en is daarmee basis voor de hoogte van de loondoorbetaling bij ziekte (zie artikel 8.3.).
Wanneer vakantie wordt opgenomen wordt het salaris inclusief compensatie of in geval van arbeidsongeschiktheid de uitkering op grond van artikel 7:629 BW en artikel 8.3. van deze cao doorbetaald, zoals deze gold voorafgaande aan de vakantie, verlof of arbeidsongeschiktheid.
Voor het bepalen van de hoogte van de compensatie wordt uitgegaan van de gemiddelde compensatie over de voorliggende drie maanden, of indien dit geen representatieve periode is, een (langere) periode, vergelijkbaar met de uitwerking van art. 7:610b BW.
3.4.3.Meerwerkvergoeding
De vergoeding van meerwerk is het uurloon (zie artikel 1.1. ) plus een toeslag
voor:
-Het werkgeversdeelvandepensioenpremie;
-Vakantiedagen;
-Vakantietoeslag;
-Overige vaste salarisonderdelen.
3.4.4.Overwerkvergoeding
Voor de vergoeding van overwerk, zie tabel 3.4.4.
Tabel 3.4.4. - Overwerkvergoeding
Overuren, gemaakt op: |
Vergoeding |
Maandag t/m vrijdag tussen 07.00 en 21.00 uur |
Uurloon + 25% uurloon |
Maandag t/m vrijdag tussen 00.00 en 07.00 uur en tussen 21.00 en 24.00 uur |
Uurloon + 55% uurloon |
Zaterdag tussen 08.00 uur en 17.00 uur |
Uurloon + 55% uurloon |
Zaterdag tussen 00.00 en 08.00 uur en tussen 17.00 en 24.00 uur |
Uurloon + 100% uurloon |
Zondagen en feestdagen |
Uurloon + 100% uurloon |
In de overwerkvergoeding is 8% vakantietoeslag inbegrepen.
Voor het uurloon, zie artikel 1.1.
De minimumuurloon vergoeding voor overwerk is gebaseerd op het uurloon dat is afgeleid van het vaste jaarsalaris voor werknemers met 0 ervaringsjaren in cao salarisgroep 1.
Het uurloon of minimumuurloon wordt verhoogd met 12% omdat in de cao april 1998 – april 2000 een andere uurloonberekening werd toegepast.
Vrije tijd
De werknemer kan er, tenzij er sprake is van bijzondere bedrijfsomstandigheden,
voor kiezen om zijn overwerkuren te compenseren met vrije tijd. Deze vrije tijd
moet in het eerstvolgende kwartaal worden opgenomen. De overwerkvergoeding (zie
tabel 3.4.4.) wordt dan niet in geld en niet in omgerekende vrije tijd
uitgekeerd.
3.4.5.Compensatie voor ploegendienst
De werknemer die in ploegendienst werkt krijgt daarvoor een compensatie die
bestaat uit een ploegentoeslag, een verkorting van de normale arbeidsduur of
uit een combinatie daarvan.
Wanneer vakantie wordt opgenomen wordt het salaris inclusief ploegentoeslag doorbetaald.
De ploegentoeslag is mede basis voor de hoogte van de loondoorbetaling bij arbeidsongeschiktheid of in geval van arbeidsongeschiktheid de uitkering op grond van artikel 7:629 BW en artikel 8.3., zoals deze gold op het moment voorafgaande aan de vakantie, verlof of arbeidsongeschiktheid.
Voor het bepalen van de hoogte van de ploegentoeslag wordt uitgegaan van de gemiddelde ploegentoeslag over de voorliggende drie maanden, of indien dit geen representatieve periode is, een (langere) periode, vergelijkbaar met de uitwerking van artikel 7:610b BW.
Afbouwregeling
Er wordt een afbouwregeling toegepast voor de werknemer die in ploegendienst
werkt en die om organisatorische redenen of om gezondheidsredenen in een
functie wordt geplaatst waarvoor geen ploegendienst geldt en daardoor in
inkomen achteruit gaat.
De afbouwregeling geldt voor een periode die gelijk is aan de tijd dat de werknemer in ploegendienst heeft gewerkt met een maximum van vier jaar. Voor de berekening worden gedeelten van maanden naar boven op hele maanden afgerond. De afbouw gebeurt in maandelijkse termijnen.
Wanneer gedurende de periode dat de werknemer in ploegendienst heeft gewerkt de ploegentoeslag is gewijzigd wordt als basis voor de berekening van afbouwregeling uitgegaan van de gemiddelde ploegentoeslag over de laatste 13 weken.
Stoppen met ploegendienst op eigen verzoek
Wanneer een werknemer zelf verzoekt om niet meer in ploegendienst te werken en
er geen sprake is van organisatorische of gezondheidsredenen, zal de werkgever
zich inspannen om samen met de werknemer te zoeken naar een functie waarvoor
geen ploegendienst geldt.
Hoofdstuk 4 – Arbeidsduur, werktijden en verlof
In dit hoofdstuk zijn de regelingen over arbeidsduur, werktijden, vakantie en
verlof opgenomen.
4.1.Arbeidsduur
4.1.1.Jaarlijkse arbeidsduur
De jaarlijkse arbeidsduur is de arbeidsduur van een fulltimer. Deze is 1976
uur.
De fulltimer kan met de werkgever overeen komen dat op jaarbasis 104 uren meer of minder gewerkt wordt. De werk-gerelateerde cao voorwaarden (salaris, vakantietoeslag, jaarlijkse uitkering, pensioen en, bij vermindering, vakantie) worden dan naar rato aangepast. Geldende bedrijfseigen regelingen zullen niet worden aangepast aan de gewijzigde arbeidsduur.
4.1.2.Kortere en langere arbeidsduur
Een kortere arbeidsduur dan de jaarlijkse arbeidsduur is mogelijk. Voor
parttimers gelden de arbeidsvoorwaarden naar rato, tenzij dit bij de
betreffende arbeidsvoorwaarde anders is vermeld.
Bij een verzoek van de fulltimer of parttimer om vermindering van de
overeengekomen arbeidsduur en bij een verzoek van de parttimer om verhoging van
de arbeidsduur, anders dan is geregeld in artikel
4.1.1., gelden de regels van de Wet flexibel werken.
Voor het bepalen van de werktijden bij een kortere en langere arbeidsduur
gelden de bepalingen in artikel 4.2.1.
4.1.3.Overgangsregeling arbeidsduur oudere werknemers
Voor werknemers die geboren zijn voor 1 januari 1955 en in dienst waren op 1
januari 2010 gelden de overgangsmaatregelen in bijlage 4.1.3.
4.2.Werktijden
4.2.1.Werktijden kader
Het werktijden kader geldt voor de gebruikelijke werktijden, zie artikel
1.1.
Het is, met instemming van de OR of PVT, mogelijk om binnen de gebruikelijke werktijden en binnen de wettelijke kaders nadere afspraken te maken over werktijden voor fulltimers en parttimers.
Individuele afspraken over werktijden worden gemaakt in overleg tussen de werknemer en de werkgever.
Bij het maken van individuele afspraken over werktijden staan een goede bediening van de klant, het goed functioneren van de organisatie en behoud van werkgelegenheid centraal. Waar mogelijk houdt de werkgever zoveel mogelijk rekening met de wensen van de werknemer bij het vaststellen van de werktijden en wordt de individuele voorkeur van de werknemer gevolgd. Wanneer dat organisatorisch niet mogelijk of zinvol is, wordt dit met de werknemer besproken zodat hij zich kan richten op andere voorkeuren. Uren waarop niet wordt gewerkt worden als herkenbare vrije tijd ingepland of ingeroosterd.
Bij het maken van individuele afspraken over werktijden en roosters moet de werkgever rekening houden met eventuele zorgtaken van de werknemer.
De werknemer kan maximaal één zaterdag per drie weken verplicht worden ingeroosterd, tenzij hij speciaal is aangenomen voor werken op zaterdag. Voor de compensatie voor werken op zaterdag, zie artikel 3.4.2.
4.2.2.Tijd- en plaatsonafhankelijk werken (TPOW)
Wanneer een onderneming TPOW als werkmethode inzet gelden de volgende
randvoorwaarden met inachtneming van een goede balans tussen het belang van de
klant, de organisatie en de werknemer:
-Tijd- en plaatsonafhankelijk werken is geen recht of plicht, maar een mogelijkheid om flexibel te werken qua werktijd of werklocatie;
-De werknemer en werkgever maken afspraken over:
o De mate en frequentie waarin een werknemer tijd- en plaatsonafhankelijk werkt;
o De onderlinge bereikbaarheid;
o De locatie waar de werkzaamheden worden uitgevoerd en eventuele werktijden die buiten de reguliere kantoortijdtijden vallen.
-De bepalingen van het werktijden kader (zie artikel 4.2.1.) blijven van toepassing;
-De overwerkregeling (zie artikel 4.2.4.), de overwerkvergoeding (zie artikel 3.4.4.) en de compensatie voor het werken op zaterdag (zie artikel 3.4.2.) zijn niet van toepassing indien de werknemer zijn werktijd op eigen initiatief verschuift naar een tijdvak buiten het werktijdenkader;
-Er moet voldoende aandacht worden besteed aan de organisatie van het werk, de balans tussen werk en privé, het nemen van pauzes, het omgaan met werkdruk, de sociale samenhang binnen de organisatie en het duurzame inzetbaarheidsbeleid;
-De werkgever wijst de werknemer die tijd- en plaatsonafhankelijk werkt nadrukkelijk op de Arbonormen voor de werkplek buiten kantoor. De inrichting van de Arboproof (thuis)werkplek valt onder de zorgplicht en verantwoordelijkheid van de werkgever. De werknemer zal zich daarbij inspannen om aan de Arbonormen te voldoen.
Bij het invoeren van TPOW wordt in overleg met de OR of PVT een regeling opgesteld die aan de volgende voorwaarden moet voldoen:
-Het verstrekken van een vergoeding en/of middelen voor het inrichten van de werkplek en het thuiswerken. Voorbeelden zijn dagvergoedingen, vergoedingen voor het inrichten van de werkplek thuis, telefoon en/ of internetaansluiting en reiskostenvergoedingen;
-Instructie over de inrichting van de werkplek op basis van de wettelijke Arbonormen;
-Communicatie- en/of IT voorzieningen die verstrekt worden;
-Aandacht voor de fiscale aspecten rond TPOW;
-BeschrijvenvanvoorbeeldsituatieswaarinTPOW niet wordt toegepast;
-Beschrijvenvanvoorbeeldsituatieswaarinwerknemers verplichtkunnenworden op geplande
thuiswerkdagen alsnog op kantoor te komen;
-Beschrijvenvanvoorbeeldsituatieswaarinde regeling niet wordttoegepast;
-Bepalingenover de evaluatie en bijstellingvan de regeling.
Bovenstaande voorwaarden aan een TPOW-regeling zijn uitgewerkt in een modelregeling, die door de werkgever gebruikt kan worden. Voor de modelregeling, zie bijlage 4.2.2.
4.2.3.Meerwerk
Voor meerwerk, zie artikel 1.1.
Vanaf 1 mei 2018 kent de cao een bepaling over meerwerk. Meerwerk is werk dat in opdracht van de werkgever wordt verricht buiten de met de werknemer overeen gekomen arbeidsduur tot aan de arbeidsduur per week (38 uur).
Voor de meerwerkvergoeding, zie artikel 3.4.3.
4.2.4.Overwerk
Voor overwerk, zie artikel 1.1. Werk dat op niet-structurele basis nodig is om
de gewone dagtaak af te maken en niet langer duurt dan een half uur is geen
overwerk. Duurt dit werk langer dan een half uur, en wordt het uitgevoerd in
opdracht van de werkgever, dan geldt ook het eerste half uur als overwerk.
De werkgever zal het overwerk zoveel mogelijk beperken.
De werkgever kan de werknemer verplichten tot overwerk wanneer het bedrijfsbelang dat noodzakelijk maakt. Een werknemer mag echter niet meer dan 6 uur per week en niet meer dan 30 uur per kwartaal overwerken.
De werkgever zal bij het verplichten tot overwerk, rekening houden met eventuele zorgtaken van werknemers. De werknemer zal met betrekking tot overwerk zoveel als mogelijk is ontzien worden wanneer dat nodig is vanwege zijn individuele belastbaarheid. Deze belastbaarheid zal door de bedrijfsarts moeten worden aangegeven.
De werkgever zal, zoveel als mogelijk is, een opdracht tot overwerk op die dag voor 12.00 uur aan de werknemer doorgeven.
Wanneer het overwerk ten minste twee uur duurt na de normale werktijd en daardoor een maaltijdpauze gemist wordt, zorgt de werkgever voor een maaltijd of geeft hij een redelijke vergoeding voor de kosten ervan.
Voor de overwerkvergoeding, zie artikel 3.4.4.
Uitzonderingen
De werkgever kan voor werknemers die een huishoudelijke, chauffeurs-,
onderhouds-, corvee-, bewakings- of soortgelijke taak hebben en voor werknemers
die zijn aangesteld in de binnendienst maar hun taak voor een belangrijk deel
in de buitendienst werken, van dit artikel afwijkende regelingen voor overwerk
en de vergoeding daarvoor regelen.
4.2.5.Ploegendienst
Voor ploegendienst, zie artikel 1.1. Een ploegendienstregeling wordt
vastgesteld met instemming van de OR.
Bij een twee- of drie ploegendienst zal in principe geen ploegendienst ingeroosterd worden op zaterdagen buiten de gebruikelijke werktijden, op zondagen en op feestdagen.
De werknemer zal met betrekking tot ploegendienst zoveel als mogelijk is ontzien worden wanneer dat nodig is vanwege zijn individuele belastbaarheid. Deze belastbaarheid zal door de bedrijfsarts moeten worden aangegeven.
Wanneer de werknemer in ploegendienst direct voorafgaand aan of aansluitend aan zijn dienst moet overwerken krijgt hij daarvoor de overwerkvergoeding (zie artikel 3.4.4.) op basis van het vaste uurloon.
Wanneer dat nodig is zorgt de werkgever voor een warme maaltijd of geeft hij een redelijke vergoeding voor de kosten ervan.
4.3.Vakantie en feestdagen
4.3.1.Vakantie
Een fulltimer heeft wettelijk recht op 152 wettelijke vakantie-uren per jaar en
daarnaast recht op 48 bovenwettelijke vakantie-uren per jaar. Voor parttimers
geldt dit naar rato. Voor de werknemer die in de loop van het jaar in of uit
dienst treedt, is dit naar rato. Het aantal uren wordt op halve uren naar boven
afgerond.
De werknemer die in dienst was op 1 januari 2010 bij een werkgever op wie de cao (binnendienst of buitendienst) van toepassing is, heeft een ander aantal vakantiedagen. Zie daarvoor bijlage 4.3.1.
De werknemer heeft recht op ten minste drie weken aaneengesloten vakantie per jaar.
De werkgever kan jaarlijks, uiterlijk voor 1 februari van dat jaar, met instemming van de OR, maximaal één vakantiedag als collectieve vakantiedag vaststellen.
De werkgever en de werknemer kunnen afspreken dat bovenwettelijke vakantie-uren worden uitbetaald in geld.
De werknemer die uit dienst gaat, kan ervoor kiezen om een positief saldo aan vakantie-uren uit te laten betalen in geld. Een eventueel negatief saldo wordt verrekend met het salaris.
4.3.2.Vakantie en arbeidsongeschiktheid
Indien een werknemer ziek wordt tijdens zijn vakantie, moet hij zich direct
ziek melden conform de regels in het verzuimprotocol van de onderneming.
De opbouw van wettelijke en bovenwettelijke vakantie-uren wordt voortgezet tijdens ziekte van de werknemer.
Wanneer de werknemer ziek wordt tijdens zijn vakantie, moet hij dat ook zo snel mogelijk doorgeven. Bij terugkomst moet hij een doktersverklaring overleggen. Wanneer dat niet mogelijk is moet hij op andere wijze kunnen aantonen hoe lang hij ziek is geweest, bijvoorbeeld aan de hand van nota's voor een medische behandeling.
4.3.3.Feestdagen
De werknemer heeft betaald verlof op een feestdag die een werkdag is.
Voor een overzicht van de feestdagen, zie artikel 1.1.
Een werknemer die vanuit zijn geloofs- of levensovertuiging verlof wil opnemen op een niet-christelijke feest- of gedenkdag, kan hiervoor onbetaald verlof opnemen met een maximum van drie dagen per kalenderjaar.
4.4.Verlof
4.4.1.Bijzonder verlof
Rouwverlof
De werknemer heeft recht op rouwverlof met behoud van salaris in de volgende
situaties:
-Bij overlijden van de partner of van een inwonend kind zonder partner: twee kalenderweken.
-Bij overlijden van een ouder, een uitwonend kind of een kind met partner, inclusief de dag van
begrafenis of crematie: twee dagen.
-Wanneer de werknemer ook de begrafenis of crematie moet regelen, de tijd die daarvoor nodig is en maximaal vijf dagen.
-De werkgever heeft een inspanningsverplichting om de werknemer na zijn rouwverlof veilig en gezond te kunnen laten terugkeren in zijn werk en om de werknemer hierbij alle benodigde ondersteuning te geven. Voor meer informatie, zie de hiertoe opgestelde handreiking.
Transitieverlof
Wanneer een werknemer een medische behandeling moet ondergaan in verband met
geslachtsverandering krijgt hij daarvoor verlof voor de duur van de tijd die
hiervoor nodig is. Hij overlegt daarover met de werkgever. Voor het bepalen van
de verlofduur kan zo nodig advies worden gevraagd aan de bedrijfsarts.
Overig bijzonder verlof
Voor het verlof in verband met aanstaande pensionering, zie artikel 6.4.6.
4.4.2.Arbeid en zorgverlof
Cao-partijen vinden het belangrijk dat de verzekeringssector inclusief is voor
alle werknemers. Zij zijn zich ervan bewust dat er gezinnen in allerlei vormen
en kleuren bestaan en het voor alle gezinnen belangrijk is dat er ruimte is
voor hechting en binding van het gezin, ongeacht de samenstelling ervan. Daarom
is in de cao geregeld dat de daadwerkelijke opvoeder(s)/verzorger(s) van een
kind aanspraak maken op de diverse verlofvormen in de Wazo en de cao.
De bepalingen in de Wazo zijn van toepassing, zie de betreffende wettekst.
Waar in de Wazo wordt verwezen naar ouder of kind geldt de omschrijving van ouder en van kind in artikel 1.1.
In afwijking op de Wazo of in aanvulling daarop gelden de volgende bepalingen:
Zwangerschaps- en bevallingsverlof en adoptieverlof
Bij zwangerschaps- en bevallingsverlof en bij adoptieverlof wordt de uitkering
die via de werkgever bij het UWV wordt aangevraagd aangevuld tot 100% van het
maandsalaris.
Wanneer de moeder overlijdt in de periode dat zij recht had op bevallingsverlof heeft de werknemer recht op het overblijvende deel van dit verlof wanneer hij op dat moment als ouder de feitelijke verzorging van het kind op zich neemt. Desgevraagd moet de werknemer aantonen dat hij deze rol op zich heeft genomen.
Geboorteverlof
De werknemer als partner heeft recht op geboorteverlof na de geboorte van zijn
kind. Dit is betaald verlof en gelijk aan de overeen gekomen arbeidsduur per
week.
Het geboorteverlof heeft geen consequenties voor de pensioenopbouw; deze wordt tijdens het geboorteverlof voortgezet.
Aanvullend geboorteverlof
Per 1 juli 2020 kunnen partners maximaal vijf weken aanvullend geboorteverlof
opnemen. Hiervoor wordt de uitkering die via de werkgever bij het UWV wordt
aangevraagd en die 70% van het salaris bedraagt, door de werkgever aangevuld
tot 100% van het maandsalaris.
Calamiteitenverlof
Wanneer een werknemer calamiteitenverlof opneemt, wordt de helft van de
opgenomen tijd afgetrokken van de bovenwettelijke vakantie-uren.
Kortdurend zorgverlof
Bij kortdurend zorgverlof wordt het salaris voor 100% doorbetaald.
Ouderschapsverlof
Wanneer een werknemer ouderschapsverlof opneemt, heeft hij het recht om na
afloop daarvan terug te keren in zijn oude functie op basis van de
oorspronkelijk overeengekomen arbeidsduur.
Tijdens de periode dat hij ouderschapsverlof opneemt blijft de werknemer deelnemer in de pensioenregeling en mag hij blijven deelnemen in de personeelsregelingen alsof zijn arbeidsduur niet is veranderd.
Aanpassing per 2 augustus 2022
Op grond van een aanpassing in de Wet arbeid en zorg krijgen ouders die recht
hebben op ouderschapsverlof vanaf de datum dat deze aanpassing van de wet in
werking treedt, dat is op 2 augustus 2022, de eerste 9 weken een uitkering via
het UWV van 50% van hun salaris, tot 50% van het maximum dagloon. Er is bij de
wetgever nog discussie over de vraag of dit 70% moet zijn. Partijen zijn
overeengekomen dat de loondoorbetaling, gedurende deze eerste 9 weken vanaf de
inwerking treding van deze aanpassing op 2 augustus 2022, 70% is van het laatst
verdiende loon. Wanneer de wetgever zou besluiten om het percentage hoger dan
70% te stellen, wordt het percentage van de wetgever gevolgd.
Partijen zullen gedurende de looptijd van de cao monitoren in welke mate van deze aanvullende regeling gebruik gemaakt wordt.
Langdurend zorgverlof
Langdurend zorgverlof mag maximaal zes maanden duren, waarbij de werknemer ten
minste 20 uur per week blijft werken in zijn huidige functie, tenzij werkgever
en werknemer anders overeen komen. Het langdurig zorgverlof is onbetaald.
De werknemer blijft deelnemer aan de pensioenregeling tijdens de periode van zorgverlof op basis van de pensioengrondslag die gold direct voordat hij zorgverlof nam.
Hoofdstuk 5 – Pensioen
Dit hoofdstuk regelt de pensioenregeling.
5.1.Basispensioenregeling
De basispensioenregeling is de middelloonregeling, de CDC-regeling of de
IDC-regeling.
5.1.1.Middelloonregeling
De middelloonregeling vormt de basis van de pensioenafspraken in de cao. Voor
de middelloonregeling, zie bijlage 5.1.1.
De eigen bijdrage van de werknemers is 6% van de individuele pensioengrondslag.
5.1.2.CDC- of IDC-regeling
In afwijking op de middelloonregeling hebben werkgevers de mogelijkheid om te
kiezen voor een collectieve beschikbare premieregeling (de CDC-regeling) of
voor een individuele beschikbare premieregeling (de IDC-regeling). Voorwaarde
is dat deze afwijking met instemming van de OR of van een andere formele vorm
van medezeggenschap verkregen wordt.
Voor de CDC-regeling, zie artikel 5.2.
Voor de IDC-regeling, zie artikel 5.3.
5.1.3.Voormalige FOV leden en pensioen
Voormalige leden van de Federatie van Onderlinge Verzekeraars (FOV) zijn door
de fusie met het Verbond voor Verzekeraars gebonden aan de cao.
Voor de voormalige FOV-leden die op basis van een destijds geboden uitzonderingsmogelijkheid de middelloonregeling of de CDC-regeling nog niet hebben ingevoerd geldt dat ze uiterlijk 1 januari 2019 de middelloonregeling moeten implementeren of kiezen voor de CDC- of de IDC-regeling. Wanneer er op 1 januari 2019 nog een lopende uitvoeringsovereenkomst is die is ingegaan vóór 16 februari 2018, wordt deze gerespecteerd tot de einddatum of tot de eerstvolgende opzegmogelijkheid die de uitvoeringsovereenkomst biedt. Daarna wordt de pensioenregeling conform deze cao geïmplementeerd.
De werkgever kan dispensatie aanvragen wanneer voortijdige opzegging tot bezwarende omstandigheden leidt. Daartoe moet hij een verzoek indienen bij de dispensatiecommissie.
De dispensatiecommissie beoordeelt of de bezwarende omstandigheden reden zijn om de verplichting tot implementatie van de middelloonregeling, de CDC- of de IDC-regeling (tijdelijk) niet van toepassing te verklaren. Voor de dispensatiecommissie, zie artikel 5.1.6.
5.1.4.Pensioenuitvoerder
De werkgevers moeten de uitvoering van de pensioenregeling onderbrengen bij een
pensioenuitvoerder in de zin van de Pensioenwet.
Partijen bevelen aan om een deelnemersvergadering, bestaande uit (vertegenwoordigers van) deelnemers en gepensioneerden, in te stellen wanneer de uitvoering van de pensioenregeling wordt ondergebracht bij een verzekeraar.
5.1.5.Kosten
De kosten van de basispensioenregeling zijn onderdeel van de totale
personeelskosten. Indien partijen vinden dat deze kosten in verhouding tot de
totale personeelskosten te hoog worden, hebben ze de gezamenlijke
verantwoordelijkheid om daarvoor een oplossing te vinden.
5.1.6.Dispensatie
Wanneer de werkgever negatief wil afwijken van de basispensioenregeling, moet
hij daarvoor een verzoek indienen bij de dispensatiecommissie.
Voor de samenstelling en werkwijze van de dispensatiecommissie, zie bijlage 5.1.6.
De dispensatiecommissie gaat akkoord met het verzoek van de werkgever, wanneer:
-De nieuwe voor de werkgever geldende regeling in zijn geheel ten minste actuarieel gelijkwaardig is aan de voor de werkgever geldende pensioenregeling, en
-Er bedrijfsspecifieke omstandigheden zijn die een negatieve afwijking nodig maken.
Medezeggenschap en dispensatie
Wanneer de werkgever een OR heeft ingesteld, kan hij alleen dispensatie vragen met instemming van de OR. Bij het dispensatieverzoek moet hij een afschrift van de instemming van de OR meesturen.
Wanneer de werkgever een OR heeft ingesteld en hij dispensatie heeft gekregen, kan hij de afwijking in de pensioenregeling alleen invoeren met instemming van de OR. Bij de indiening van het dispensatieverzoek geeft de werkgever expliciet aan om welke afwijkingen van de middelloon-, CDC- of IDC –regeling het gaat en welke bepalingen in de eigen pensioenregeling daarvoor aanleiding zijn.
Informatie aan werknemers
Wanneer de werkgever dispensatie heeft gekregen informeert hij de werknemers daarover schriftelijk. Daarbij geeft de werkgever expliciet aan om welke afwijkingen van de middelloon-, CDC- of IDC – regeling het gaat en welke bepalingen in de eigen pensioenregeling daarvoor aanleiding zijn.
5.1.7.Omzetting
Wanneer de werkgever zijn pensioenverplichtingen heeft ondergebracht bij een
bedrijfstakpensioenfonds, een algemeen pensioenfonds of een
ondernemingspensioenfonds en wanneer dit pensioenfonds besluit tot omzetting
van de pensioenen in aanspraken met een pensioenrichtleeftijd van 68 jaar,
geldt voor de werknemer dat alle door hem opgebouwde pensioenaanspraken
actuarieel gelijkwaardig worden omgezet.
5.1.8.Studie over pensioen
In opdracht van partijen is een paritaire Werkgroep Pensioen ingesteld, die
partijen gedurende de looptijd van de cao adviseert over pensioenen en in ieder
geval over de volgende onderwerpen, waarbij het doel is om in de volgende cao
(uitvoerbare) afspraken te maken:
1.Partijen hebben in voorgaande cao’s afgesproken dat het pensioengevend inkomen in geval van arbeidsongeschiktheid wordt aangepast met de loonontwikkeling van de cao (zie bijlage 5.1.1., bijlage 5.2. en bijlage 5.3.: voortzetting pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid). Deze afspraak blijkt in de markt niet verkrijgbaar en partijen hebben geconcludeerd dat de afspraak niet uitvoerbaar is. Partijen hebben de intentie om deze kwestie zo snel mogelijk op te lossen gedurende de looptijd van de cao. Daarom heeft de paritaire Werkgroep Pensioen de opdracht om tijdens de looptijd van de cao met een voorstel te komen voor hoe het pensioengevend inkomen mee te laten ontwikkelen met de ontwikkeling van de koopkracht.
2.De voorbereiding voor de overgang van de pensioenregeling in de cao naar het nieuwe pensioenstelstel.
3.De premiestaffel van de IDC-regeling in het licht van de pensioenregeling in de cao en het landelijk pensioenakkoord, voor zover bepaalde uitgangspunten vanuit het pensioenakkoord vaststaan.
4.De verhoging van de pensioenen met een toeslag (indexering), waarbij per 2013 in de cao de indexering is aangepast (zie bijlage 5.1.1. en bijlage 5.2.).
5.2.De CDC-regeling
Voor de inhoud van de collectieve beschikbare premieregeling (de 'Collective
Defined Contribution' (CDC)-regeling, zie bijlage 5.2.
De eigen bijdrage van de werknemers is 6% van de individuele pensioengrondslag.
5.2.1.Premie
De CDC-premie wordt vastgesteld op basis van de opbouw van toekomstige
pensioenaanspraken volgens de middelloonregeling.
Het uitgangspunt bij het vaststellen van de CDC-regeling is dat deze collectief actuarieel gelijkwaardig is aan de middelloonregeling. Om deze gelijkwaardigheid te bepalen, wordt bij het vaststellen van de premie op het moment van overgang naar de CDC-regeling rekening gehouden met prudente grondslagen.
Deze grondslagen worden in overleg met de OR bepaald, waarbij in ieder geval afspraken worden gemaakt over modelmatige aannames van:
-Ontwikkelinglonen;
-Ontwikkelingrekenrente;
-Ontwikkelingvan de gemiddelde leeftijd in het bestand;
-De bestandsontwikkeling.
Bij het vaststellen van de premie wordt rekening gehouden met alle werkelijke uit het verzekeringscontract voortvloeiende kosten. De doorrekening heeft betrekking op een periode van ten minste vijf jaar. De te betalen premie over deze periode is gelijk aan de voor de betreffende periode vooraf vastgestelde gemiddelde premie.
Wanneer een werkgever de pensioenregeling niet bij een verzekeraar maar bij een pensioenfonds onderbrengt, worden de bepalingen met betrekking tot de premie op een vergelijkbare wijze toegepast.
5.2.2.Aanpassing opbouwpercentage
Wanneer de CDC-premie in een jaar te laag blijkt te zijn om een opbouw van
1,75% te realiseren, kan dat tot gevolg hebben dat het opbouwpercentage voor
dat jaar wordt verlaagd.
5.2.3.Communicatie
De werkgever zorgt bij de overgang naar een CDC-regeling voor zorgvuldige
communicatie en houdt daartoe ook voorlichtingssessies voor alle werknemers.
5.3.De IDC-regeling
Voor de inhoud van de individuele beschikbare premieregeling (de 'Individual
Defined Contribution' (IDC)-regeling, zie bijlage 5.3.
De eigen bijdrage van de werknemers is 3,5% van de individuele pensioengrondslag.
5.3.1.Premiestaffel
In de IDC-regeling (zie bijlage 5.3.) is een premiestaffel opgenomen. Deze was
een marktconforme IDC-staffel op 15 februari 2018, de datum waarop partijen een
akkoord sloten over de cao, gezien de marktrente op dat moment.
Wanneer op enig moment de 35-jaarsrente in de rentetermijnstructuur pensioenfondsen hoger is dan 2,2%, zullen partijen met elkaar overleggen om afspraken te maken over een passende aanpassing van de DC-staffel in de geest van deze cao-afspraak.
Indien besloten wordt om de staffel te verlagen naar de premiebedragen conform een marktrente- staffel, blijft de werkgeversbijdrage neutraal en daalt de werknemersbijdrage naar minimaal 0%.
Wanneer op enig moment de 35-jaarsrente in de rentetermijnstructuur pensioenfondsen lager is dan 1,5%, zullen partijen op vergelijkbare wijze overleggen om afspraken te maken. Indien dan besloten wordt om de staffel te verhogen naar de premiebijdragen conform een marktrente-staffel, blijft de werkgeversbijdrage neutraal en stijgt de werknemersbijdrage.
Wijzigingen van de geldende staffel in de cao worden niet doorgevoerd in de staffels van lopende uitvoeringsovereenkomsten van IDC-regelingen. Pas wanneer deze uitvoeringsovereenkomsten vernieuwd of verlengd worden, dient de staffel weer gelijk te zijn aan de dan geldende staffel in de cao.
Aanpassing premiestaffel
Ondanks de lage rente en het overschrijden van de overeengekomen bandbreedte in
dit artikel wordt de premiestaffel voor de IDC-regeling in ieder geval niet
voor 1 juli 2020 gewijzigd. De werknemersbijdrage wordt ook niet verhoogd.
5.3.2.Communicatie
De werkgever zorgt bij de overgang naar een IDC-regeling voor zorgvuldige
communicatie en houdt daartoe ook voorlichtingssessies voor alle werknemers.
5.4.Overgangsbepalingen
5.4.1.Wijziging begrip Basispensioenregeling
Vanaf 1 januari 2018 is de basispensioenregeling de middelloon-, CDC- of
IDC-regeling in deze cao.
Tot 1 januari 2018 was de basispensioenregeling alleen de middelloonregeling, om zo een onderscheid te kunnen maken met de CDC-regeling.
5.4.2.Wijziging basispensioenregeling per 1 januari 2018
De wijzigingen in de basispensioenregeling zijn ingegaan per 1 januari 2018.
Deze wijzigingen gelden alleen voor de vanaf 1 januari 2018 op te bouwen
aanspraken.
De tot 1 januari 2018 opgebouwde pensioenaanspraken worden premievrij gemaakt. Daarbij geldt de bepaling in artikel 5.1.7.
5.4.3.Overgangsregeling prepensioen
Voor werknemers die al deelnemer waren in de basispensioenregeling die gold
vóór 1 januari 1999 is, als gevolg van de invoering van de
prepensioenregeling, een hiaat ontstaan. De reden hiervan is dat de opgebouwde
premievrije rechten in de oude pensioenregeling ingaan op de pensioenleeftijd
van 65 jaar.
Dit prepensioenhiaat werd voor die deelnemers door de werkgever evenredig opgebouwd vanaf 1 januari 1999 tot de voormalige prepensioenleeftijd in de vorm van aanvullend prepensioen.
Vervolgens werd de inkoop van het prepensioenhiaat op 1 januari 2006 door middel van uitruil vertaald naar inkoop ouderdomspensioenhiaat vanaf 65 jaar (ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen).
Voor de toekomstige opbouw van deze overgangsregeling wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de Wet VPL biedt onder de noemer van de fiscale regeling 'inkoop dienstjaren'.
De inkoop ouderdomspensioenhiaat wordt vanaf 1 januari 2006 tot de voormalige prepensioenleeftijd maximaal 15 jaar voortgezet. Deze zal dus uiterlijk per 31 december 2020 worden beëindigd.
5.4.4.Aanvullingsregeling cao 2003 – 2004
Werknemers die op 31 december 2005 jonger waren dan 56 jaar en voor 1 januari
1999 al deelnemer waren aan de toen geldende basispensioenregeling, hadden in
de cao 2003-2004 recht op een aanvullingsregeling. Zie daarvoor de Cao 2003 –
2004, artikelen 8.3.a. en 8.3.b.
Hoofdstuk 6 – Sociaal beleid, duurzame inzetbaarheid en werkgelegenheid
In dit hoofdstuk zijn de bepalingen over sociaal beleid en duurzame
inzetbaarheid opgenomen. Daarnaast wordt ingegaan op werkgelegenheid en
emancipatie.
6.1.Sociaal beleid
6.1.1.Algemeen
Het sociaal beleid is het beleid met betrekking tot de werknemers in de
onderneming. Het sociaal beleid is gericht op het functioneren, de duurzame
inzetbaarheid, de ontwikkeling en ontplooiing en het werkplezier van de
werknemers en op het doelgericht functioneren van de onderneming. Sociaal
beleid is volwaardig onderdeel van het totale ondernemingsbeleid.
Het sociaal beleid kenmerkt zich door zorgvuldig omgaan met de individuele en collectieve positie van werknemers en door het tegengaan van onnodig onderscheid.
In het sociaal beleid wordt bijzondere aandacht besteed aan de inzetbaarheid van werknemers en hun ontplooiing, zie de artikelen 6.2., 6.3. en 6.4. Bij de inrichting van de organisatie zal, rekening houdend met de continuïteit van de onderneming, zoveel mogelijk de menselijke maat gehanteerd worden.
Het sociaal beleid moet verder worden uitgewerkt binnen de onderneming, zodat het goed aansluit bij het karakter van die onderneming.
6.1.2.Uitgangspunten
Het sociaal beleid is gebaseerd op onder meer de volgende uitgangspunten:
-Bevordering van de duurzame inzetbaarheid van de werknemers;
-Gelijkwaardige behandeling van werknemers;
-Streven naar continuïteit van de onderneming uit oogpunt van werkzekerheid;
-Rechtszekerheid van de werknemers; daarom zijn de arbeidsvoorwaardelijke rechten juridisch verankerd in de cao en in de individuele arbeidsovereenkomst;
-Voldoening in het werk door voortdurende aandacht voor arbeidsklimaat, samenwerking en werkomstandigheden; dit wordt onder meer bevorderd door werknemers verantwoordelijkheden en bevoegdheden te geven die overeenstemmen met hun capaciteiten en door samenwerking te stimuleren die is gebaseerd op onderling respect;
-Streven naar evenwichtige zeggenschapsverhoudingen waarbij werknemers medeverantwoordelijkheid dragen en management slagvaardig kan handelen;
-Bijzondere aandacht voor opleidingen van werknemers.
De werkomstandigheden, de organisatorische verhoudingen en de omvang van de onderneming zijn medebepalend voor de manier waarop deze uitgangspunten worden vormgegeven.
6.1.3.Eén arbeidsmarkt voor alle werkenden
Partijen zien dat werk continu verandert en zal blijven veranderen. Hierbij
wordt gebruik gemaakt van verschillende contractvormen. Partijen onderschrijven
de uitgangspunten van de Werkcode, die op 10 december 2019 door diverse
partijen uit de financiële sector is ondertekend en vanuit dit gedachtengoed
zijn afspraken gemaakt over de verdere invulling hiervan. Zie hiervoor ook de
artikelen 2.1.1., 2.1.3. en 2.1.4.
De afspraken gelden voor uitzendkrachten die minimaal 26 weken bij dezelfde verzekeraar zijn uitgezonden. Deze termijnbepaling geldt niet voor de koppeling met de beloning van de inlener (zie artikel 2.1.3.).
De waarden en afspraken zijn:
-Uitzendkrachten/gedetacheerden nemen we op in de HR-cyclus en we besteden aandacht aan hun ontwikkeling, voor zover dit niet al door het uitzendbureau wordt geregeld;
-Bedrijfscommunicatie en informatie over de arbeidsvoorwaarden van de werkgever is voor alle werkenden toegankelijk.
2.Werken bij ons betekent het vergroten van je arbeidsmarktwaarde;
-We nemen goed opdrachtgeverschap (gericht op arbeidsvoorwaarden, duurzame inzetbaarheid en ontwikkeling) voor uitzendbureaus/ detacheerbedrijven/facilitaire dienstverleners mee in het selectietraject;
-Werkgevers besteden zelf meer aandacht aan het ‘vergroten van je arbeidsmarktwaarde’ voor uitzendkrachten;
-Voor uitzendkrachten worden geen bedingen overeen gekomen die hun arbeidsmobiliteit beperken.
3.Goed werkgeverschap is ook goed opdrachtgeverschap;
- Minimaal 1x per jaar bespreking van alle werkvormen met OR of PVT (incl. verschillen in behandeling en check op rollen in functiehuis, ook om te kijken of structurele functies duurzaam worden ingevuld.
4.Werkenden hebben toegang tot voorzieningen voor arbeidsongeschiktheid en pensioen;
- We bespreken het zelfstandig ondernemerschap met zzp-ers en we creëren meer bewustzijn voor pensioen en/of arbeidsongeschiktheid bij ZZP’ers en gedetacheerden door ze voor start van de werkzaamheden te wijzen op het belang hiervan.
5.Werk organiseren we in duurzame arbeidsrelaties.
- Afspraken met OR of PVT over openstelling vacatures voor flexibele arbeidsrelaties.
6.2.Uitgangspunten duurzame inzetbaarheid
Partijen vinden het belangrijk dat werknemers duurzaam inzetbaar zijn en
blijven. Dat wil zeggen geschikt (competent, opgeleid), gezond en vitaal
(energiek) blijven voor werk. In de eigen functie of in een andere functie,
binnen of buiten het eigen bedrijf of de sector.
Continue ontwikkeling is een voorwaarde voor duurzame inzetbaarheid. Dat is nodig omdat het werk en de markt steeds sneller veranderen. Ook is een goede balans tussen werk en privé belangrijk om duurzaam inzetbaar te blijven.
Duurzame inzetbaarheid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van werknemer en werkgever. Zij spreken elkaar daar regelmatig en minimaal jaarlijks over om hier concrete invulling aan te geven.
Werknemers zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor hun duurzame inzetbaarheid. Van hen wordt verwacht dat zij zich inspannen om te blijven voldoen aan de professionele eisen van hun functie, dat zij hun geschiktheid voor hun werk actueel houden en daarbij openstaan voor nieuwe ervaringen, dat zij ontwikkelingen volgen en optimaal gebruik maken van opleidingen en trainingen. Zij zijn daarop aanspreekbaar.
Werkgevers zijn verantwoordelijk voor het creëren van een omgeving waarin zij werknemers actief stimuleren en ondersteunen om aan hun duurzame inzetbaarheid te werken. Deze verantwoordelijkheid betekent onder meer dat zij over het belang van duurzame inzetbaarheid communiceren, stimuleren dat leidinggevenden en werknemers elkaar spreken over duurzame inzetbaarheid en dat zij hiervoor faciliteiten, instrumenten, vergoedingen en tijd beschikbaar stellen. En ook dat leidinggevenden worden geactiveerd en gefaciliteerd gesprekken met werknemers te voeren.
De werkgever is op zijn verantwoordelijkheid voor duurzame inzetbaarheid aanspreekbaar door de OR of PVT. Jaarlijks evalueert de werkgever met de OR of PVT het beleid voor duurzame inzetbaarheid.
Werkgroep Samenhangend Inzetbaarheidsbeleid
Cao-partijen vinden duurzame inzetbaarheid essentieel en hebben afgesproken de
paritaire Werkgroep Samenhangend Inzetbaarheidsbeleid opdracht te geven om na
te gaan op welke wijze de sector wordt geïnformeerd en geïnspireerd over
duurzame inzetbaarheid.
6.3.Strategische personeelsplanning en opleidingen
6.3.1.Strategische personeelsplanning
De werkgever informeert de werknemers zo vroeg mogelijk over toekomstige
ontwikkelingen en stelt een strategische personeelsplanning op. Hierin staat
welke functies in de toekomst in de organisatie nodig zijn en welke opleidingen
voor welke werknemers vanuit de ondernemingsdoelstelling nodig zijn.
De werkgever bespreekt de strategische personeelsplanning met de OR in de overlegvergadering en rapporteert ten minste een keer per jaar aan de OR over de voortgang van de uitvoering van het plan.
Het management zal de werknemers stimuleren om gerichte opleidingen te volgen. Daarbij gaat het om vakkennis, vaardigheden en gedrag. Doel is zoveel mogelijk bij te dragen aan de werkzekerheid van werknemers, hun inzetbaarheid te vergroten en de interne mobiliteit te bevorderen.
De werkgever zal de werknemers door middel van voorlichting bewust maken van hun eigen verantwoordelijkheid hierin.
6.3.2.Opleidingsplan
De werkgever stelt als uitwerking van de strategische personeelsplanning een
opleidingsplan op waarin onder meer de opleidingsfaciliteiten (zoals tijd en
kosten) (zie artikel 6.3.3.) zijn geregeld.
In het opleidingsplan wordt in het bijzonder aandacht besteed aan duurzame inzetbaarheid en daarnaast aan de persoonlijke opleidingsplannen van de werknemers, opleidingen, loopbaanchecks en functie-invulling.
6.3.3.Opleidingsfaciliteiten
Voor de opleidingsfaciliteiten, zoals studietijd en studiekosten, gelden de
volgende uitgangspunten:
-Werkinstructie voor de huidige functie vindt plaats in werktijd;
-De werkgever betaalt in beginsel kosten die verband houden met opleidingen ten behoeve van de huidige of eerstvolgende functie van de werknemer;
-De werkgever en de werknemer dragen samen bij in de kosten en studietijd voor preventieve opleidingen; dit zijn opleidingen die zijn gericht op het voorkomen van verlies van werkgelegenheid van de werknemer in de toekomst. Hiervoor geldt dat ten minste de helft van de voor de opleiding benodigde tijd onder werktijd valt.
-Wanneer de functie van de werknemer vervalt als gevolg van een reorganisatie betaalt de werkgever de kosten voor het volgen van een opleiding voor een andere functie. Daarnaast wordt de opleiding als dat enigszins mogelijk is onder werktijd gedaan.
6.3.4.Overige bepalingen
Omdat scholing afhankelijk is van de individuele situatie van de werknemer zal
de werkgever specifieke aandacht besteden aan inzetbaarheid.
Wanneer binnen het eigen bedrijfsonderdeel een eventuele vacature niet vervuld kan worden, wordt deze intern opengesteld zodat alle werknemers daarvan op de hoogte kunnen zijn.
6.4.Individuele inzetbaarheid
6.4.1.Verantwoordelijkheden van de werknemer
De werknemer heeft recht op scholing en training en is in de eerste plaats zelf
verantwoordelijk voor zijn eigen inzetbaarheid. Van hem wordt verwacht dat hij
daartoe aan opleidingen en trainingen zal deelnemen en zelf initiatieven
onderneemt.
Hij moet ernaar streven opleidingen en trainingen met succes te voltooien.
Indien hij niet bereid is de noodzakelijke opleidingen en trainingen te volgen, zal hij de eventuele consequenties daarvan voor zijn loopbaan moeten aanvaarden.
6.4.2.Persoonlijk ontwikkelingsplan
De werkgever stimuleert de werknemer een persoonlijk ontwikkelingsplan op te
stellen dat aansluit op zijn individuele ontwikkelings- en scholingsbehoefte.
In het plan komen competenties, kennis, vaardigheden en gedrag aan de orde.
In het persoonlijk ontwikkelingsplan wordt aandacht geschonken aan aspecten die raken aan de duurzame inzetbaarheid van de werknemer, mede gelet op de verblijfsduur van de werknemer in de huidige functie en mogelijke toekomstige verandering van de functie (waaronder de functie-inhoud en het mogelijk vervallen van de functie). Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het, indien voor de individuele werknemer noodzakelijk, ruimer toekennen van onder meer opleidingen, trainingen en ontwikkelingstrajecten en tijd die daarvoor nodig is, evenals het volgen van stages.
In gesprek
Zo vaak als nodig is en ten minste eenmaal per jaar vindt tussen werknemer en
leidinggevende een gesprek plaats (eventueel in het kader van een
beoordelings-/functioneringsgesprek) over de voortgang van de afspraken in het
persoonlijk ontwikkelingsplan. Het gesprek moet leiden tot concrete afspraken
over duurzame inzetbaarheid van de werknemer.
Loopbaanscan
Iedere werknemer krijgt de mogelijkheid om eenmaal in de drie jaar, op kosten
van de werkgever, in het kader van zijn persoonlijk ontwikkelingsplan een
toekomstgerichte loopbaanscan te doen.
Arbeidsmarktwaardescan
Bij elke vijf jaar verblijfsduur in dezelfde functie, zal de werknemer een scan
doen die inzicht geeft in de arbeidsmarktwaarde van de werknemer binnen en
buiten de verzekeringsbranche.
EVC traject
Indien de werknemer niet beschikt over een diploma op het niveau waarop hij een
functie vervult, wordt in het gesprek over het persoonlijk ontwikkelingsplan in
ieder geval besproken of deelname aan een EVC (Erkenning van eerder verworven
compententies ) procedure toegevoegde waarde heeft.
Second opinion
De werknemer kan als hij dat wenst een second opinion vragen over zijn
ontwikkelingsmogelijkheden. De werkgever vergoedt de redelijke kosten van deze
second opinion.
6.4.3.Loopbaanverandering
Indien de werknemer ondanks zijn inspanningen er niet in slaagt zich de
vereiste competenties, kennis, vaardigheden en het vereiste gedrag eigen te
maken of wanneer het voor zijn duurzame inzetbaarheid beter is een andere
functie te gaan vervullen, zullen de werknemer en de werkgever gezamenlijk naar
een oplossing zoeken.
Bij de beoordeling is het niveau van functioneren tenminste even belangrijk als het voldoen aan diploma-eisen.
6.4.4.Duurzame inzetbaarheidsbudget
Partijen vinden het belangrijk dat werknemers zich elk jaar bijscholen en zich
blijven ontwikkelen. De werknemer kan daartoe ieder kalenderjaar gebruik maken
van een individueel budget van € 750,= dat is bedoeld voor maatregelen op het
gebied van duurzame inzetbaarheid, zoals opleidingen.
De werknemer kan met het budget gerichte trainingen en ontwikkeltrajecten financieren op het gebied van duurzame inzetbaarheid zowel binnen als buiten de sector. Tevens kan de werknemer hiermee een persoonlijk loopbaangesprek, een loopbaanscan of een financiële foto. Dat kan bij een daartoe gecertificeerde adviseur financieren.
Het budget wordt niet in geld uitgekeerd en vervalt indien en voor zover de werknemer hiervan geen gebruik heeft gemaakt binnen het kalenderjaar. Het budget kan niet gespaard worden. De startdatum van de gekozen training of het ontwikkeltraject moet ieder jaar liggen voor 30 november.
Aan het budget is één duurzame Inzetbaarheidsdag gekoppeld die aan werknemer wordt toegekend om te werken aan inzetbaarheid. De werknemer kan deze dag inzetten voor gerichte trainingen en ontwikkeltrajecten op het gebied van duurzame inzetbaarheid, zowel binnen als buiten de sector, of om een persoonlijk loopbaangesprek aan te gaan.
Indien de werknemer geen gebruik wenst te maken van voornoemd budget, kan de dag worden ingezet voor bovengenoemde activiteiten gericht op duurzame inzetbaarheid binnen of buiten de sector.
6.4.5.Vitaliteitsregeling
De vitaliteitsregeling is bedoeld om werknemers te ondersteunen in hun duurzame
inzetbaarheid. Om duurzaam inzetbaar te kunnen blijven is het mogelijk om
gebruik te maken van deze vitaliteitsregeling. Deze regeling helpt de werknemer
om tijdelijk een stapje terug te zetten, zodat deze daarna weer met nieuwe
energie aan het werk kan en/of vitaal naar zijn pensioen toe kan gaan. De
regeling kan helpen om de werk-privé balans goed te houden of weer te
herstellen. En de regeling kan helpen om even een adempauze te nemen wanneer de
(werk-) druk te groot dreigt te worden.
Inhoud van de regeling, vitaliteitsregeling periode
Wanneer de werknemer van de regeling gebruik maakt wordt hij gedurende twee
aaneengesloten maanden vrijgesteld van werk. Dit noemen we de
Vitaliteitsregeling periode (VRP). Gedurende de eerste maand ontvangt de
werknemer 70% van zijn maandsalaris en gedurende de tweede maand 40%. Voor
parttimers is dit 70% resp. 40% van het parttimesalaris.
De werknemer kan in overleg met de werkgever vakantiedagen inzetten om het salaris in de VRP aan te vullen en/of om de VRP uit te breiden tot maximaal drie maanden. De aanvulling kan tot maximaal het huidige salaris van de werknemer.
Arbeidsvoorwaarden
De vitaliteitsregeling heeft geen consequenties voor de pensioenopbouw; deze
wordt gedurende de VRP volledig voortgezet.
Gedurende de VRP worden geen vakantie-uren opgebouwd over de uren waarover de werknemer 70% resp. 40% van zijn salaris ontvangt.
Aanvragen en toekennen
Het doel van de regeling is de vitaliteit en daarmee de duurzame inzetbaarheid
van de werknemer te bevorderen. Wanneer een werknemer van de regeling gebruik
wil maken, motiveert hij in een gesprek met zijn leidinggevende op welke wijze
de regeling bijdraagt aan zijn duurzame inzetbaarheid. Dit gesprek vindt ten
minste vier maanden voor de ingangsdatum van de VRP plaats.
De leidinggevende gaat akkoord wanneer het gebruik van de regeling bijdraagt aan de duurzame inzetbaarheid van de werknemer, tenzij sprake is van zwaarwegende bedrijfsomstandigheden. In dat geval zal de werkgever met de werknemer overleggen over een passende oplossing.
Na afloop van de VRP evalueren de werknemer en de leidinggevende in hoeverre het gebruik van de regeling heeft bijgedragen aan de duurzame inzetbaarheid van de werknemer.
In overleg met de OR of PVT kunnen aanvullende procedureafspraken worden gemaakt.
Voorwaarden
De werknemer kan gebruik maken van deze regeling wanneer hij ten minste zeven
jaar in dienst is bij de werkgever. Hierbij wordt een periode als uitzendkracht
meegeteld.
Een werknemer kan één keer per zeven jaar gebruik maken van de regeling.
De VRP duurt altijd ten minste twee maanden.
De vitaliteitsregeling is geen verlofregeling, de VRP kan ook niet gecombineerd worden met zwangerschaps- en bevallingsverlof, geboorteverlof, ouderschapsverlof of langdurend zorgverlof.
De VRP eindigt uiterlijk 12 maanden voorafgaand aan de pensionering. Een eventuele combinatie met deeltijdpensioen is mogelijk.
Het gaat bij de vitaliteitsregeling om vrijstelling van werk. Daarom kan de VRP niet in geld worden uitgekeerd.
Tijdens de VRP blijft het dienstverband met de werknemer bestaan.
De werkgever kan het jaarlijks gebruik van de regeling gedurende de looptijd van de cao maximeren op 1/7 deel van de werknemers die voor de regeling in aanmerking komen.
Vitaliteitsregeling en ziek
Indien de werknemer tijdens de VRP ziek wordt, loopt de periode van
vrijstelling van werk gewoon door.
Indien de werknemer door ziekte de VRP niet (meer) kan besteden aan het beoogde doel, zal de werkgever in redelijkheid meewerken aan een eerdere terugkeer binnen de organisatie. Criteria zijn daarbij onder meer het belang van de werknemer bij een terugkeer op de werkplek, de door de werkgever geregelde vervanging en de verstreken duur van de VRP.
Werkgevers met minder dan tien werknemers
Werkgevers die minder dan 10 werknemers in dienst hebben zijn niet verplicht om
de regeling aan hun werknemers aan te bieden.
In plaats daarvan moeten zij een gelijkwaardig bedrag, dat wil zeggen 1,1 keer een maandsalaris per werknemer, beschikbaar stellen als vitaliteitsbudget ten behoeve van de duurzame inzetbaarheid van
de werknemers. Over de besteding van dit bedrag, dat aantoonbaar bestemd moet zijn voor duurzame inzetbaarheid, worden afspraken gemaakt in de personeelsvergadering.
6.4.6.Voorbereiding op aanstaande pensionering
De werknemer die bijna met pensioen gaat kan in het jaar voorafgaand aan het
jaar waarin hij met pensioen gaat deelnemen aan cursussen ter voorbereiding op
zijn pensionering. Hiervoor krijgt hij vier dagen betaald verlof. De kosten
voor de cursussen worden vergoed tot maximaal € 1.000,=.
Voorwaarde is wel dat de cursus plaatsvindt in Nederland en wordt georganiseerd door een erkend en gecertificeerd opleidingsinstituut.
6.4.7.Vervroegd uittreden
Werknemers mogen drie jaar voor hun AOW-gerechtigde leeftijd onder voorwaarden,
op grond van een tijdelijke aanpassing in de Wet op de loonbelasting, met
ingang van 1 januari 2021 eerder stoppen met werken, zonder dat dit fiscaal als
een RVU (Regeling vervroegd uittreden) belast wordt. Een fulltimer die van deze
regeling gebruik wil maken heeft recht op de op dat moment geldende maximale
fiscaal toegestane vrijstelling. Voor parttimers is dit naar rato. Een
parttimer met een individuele arbeidsduur van ten minste 36 uur geldt hier als
fulltimer.
Deze aanpassing is een uitvloeisel van het pensioenakkoord van 2019.
In aanvulling hierop zijn de volgende bepalingen van toepassing:
-De werknemer die binnen drie jaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, kan van deze regeling gebruik maken. Hiervoor dient hij tenminste 4 maanden van tevoren een schriftelijk verzoek in bij zijn leidinggevende;
-De werknemer kan alleen gebruik maken van deze regeling wanneer hij bij zijn werkgever ten minste tien jaar in dienst is;
-De werknemer bepaalt zelf de duur van de regeling. De leidinggevende gaat met het verzoek akkoord, tenzij er sprake is van zwaarwegende bedrijfsomstandigheden;
-Indien de werkgever meerdere aanvragen tegelijkertijd ontvangt, heeft hij de mogelijkheid de startdatum van de aanvraag in overleg met de werknemer te verplaatsen dan wel het verzoek af te wijzen;
-De werknemer kan desgewenst de vervroegde uittreedregeling aanvullen door bijvoorbeeld het aanvullend pensioen naar voren te halen.
Werkgevers met minder dan tien werknemers
Werkgevers die minder dan tien werknemers in dienst hebben, zijn niet verplicht
om deze mogelijkheid voor vervroegd uittreden aan hun werknemers aan te
bieden.
Voortzetting van de regeling
De intentie van cao-partijen is om deze bepalingen gedurende de nu in het
pensioenakkoord beoogde periode van vijf jaar op te nemen in de cao.
6.4.8.Duaal leren
De werkgever zal met een werknemer die bij hem in dienst treedt, wanneer deze
een opleiding in het kader van het leerlingwezen zal kunnen afronden voordat
hij 27 jaar wordt, op zijn verzoek een leerovereenkomst aangaan.
De werkgever stelt deze werknemer in de gelegenheid om, met behoud van salaris, de door het betreffende ROC opgedragen activiteiten uit te voeren en examens af te leggen.
De werkgever geeft deze werknemer maximaal één dag per week betaald verlof voor het volgen van zijn onderwijs tijdens werktijd.
6.4.9.Protocol werkgelegenheidsprojecten
Het restant van het bedrag dat destijds in de cao 2000 – 2002 werd
gereserveerd voor het Protocol Werkervaringsplaatsen, wordt ter beschikking
gesteld aan initiatieven die de werkgelegenheid en inzetbaarheid versterken.
Het project dat het doel heeft om Wajongers in de sector werkervaring te laten opdoen wordt verlengd. Dit project wordt uit de beschikbare werkgelegenheidsgelden gefinancierd.
6.4.10.Paritaire activiteiten
Partijen continueren het ontwikkelen van zinvolle producten en diensten voor de
verzekeringssector, onder andere in relatie tot de arbeidsmarkt,
arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden, duurzame inzetbaarheid en de Sociale
Agenda. De producten en diensten worden gefinancierd uit de
werkgelegenheidsgelden en worden, als de werkgelegenheidsgelden geheel zijn
gebruikt, vanaf 2023 gefinancierd via het Verbond van Verzekeraars. Deze
bijdrage zal expliciet worden geoormerkt.
Besluitvorming en financiering
Bij de besluitvorming is de inhoudelijke agenda leidend. De inhoudelijke agenda
vormt de basis voor het model van samenwerking aan bestaande en nieuwe
activiteiten, de deelnemers daaraan en de financieringsbehoefte daarvan,
waarbij de vorming van buffergelden wordt voorkomen:
-Partijen besluiten in hun kwartaaloverleg over activiteiten voor de verzekeraars die onder de werkingssfeer van deze cao vallen;
-Het Regieteam Sociale Agenda besluit over activiteiten voor de gehele sector (werkgevers en werknemers) en de gedispenseerde werkgevers en hun werknemers die worden genoemd in artikel 1.2.1.
Deze besluiten worden genomen op een tijdstip waarbij de voorziene kosten van de activiteiten kunnen worden meegenomen in het Jaarplan en de financieringsmethodiek van het Verbond van Verzekeraars voor het daaropvolgende jaar. Ditzelfde geldt voor de evaluatie van de in het lopende jaar verrichte activiteiten.
Vervolgens wordt op de reguliere wijze verantwoording afgelegd door de betrokken partijen.
6.4.11.Werkdruktemeter
De Werkdruktemeter is begin 2021 gelanceerd voor de verzekeringssector. De
meter is bedoeld om het werkplezier van alle werknemers te meten, met als
uiteindelijk doel om het onderwerp werkdruk bij werkgevers bespreekbaar te
maken en te houden. Dit instrument is in opdracht van cao-partijen onder
leiding van de Werkgroep Arbocatalogus (zie artikel 8.2.1.) ontwikkeld.
Cao-partijen bevelen werkgevers aan om gebruik te maken van de werkdruktemeter en zullen hier aandacht voor vragen in de sector.
6.4.12.Carrièreswitch regeling
Met de carrièreswitch regeling kunnen werknemers een nieuwe wending geven aan
hun carrière, wordt duurzame inzetbaarheid gestimuleerd en krijgen zij de
ruimte om een overstap te maken naar een andere sector.
Voor de tekst van de regeling, zie bijlage 6.4.12.
6.4.13.Leerrekening
Cao-partijen zijn overeen gekomen om gedurende de looptijd van de cao een
studie te doen naar de leerrekening. Deze studie zal worden uitgevoerd door de
paritaire Werkgroep Samenhangend inzetbaarheidsbeleid.
6.5.Diversiteit, inclusie en tegengaan van seksuele intimidatie
6.5.1.Algemeen
De werkgever voert, binnen het geformuleerde sociaal beleid, actief beleid dat
is gericht op een divers samengesteld personeelsbestand en een inclusieve
organisatiecultuur. De werkgever zal hierbij de verschillende dimensies van
diversiteit in overweging nemen (zoals bijvoorbeeld gender, leeftijd en
arbeidshandicap) en zich richten op díe dimensie, die past bij de organisatie
en haar ambitie op het gebied van diversiteit en inclusiviteit. Daarnaast richt
het beleid zich op de onderwerpen gelijke beloning en gelijke in- en
doorstroomkansen.
6.5.2.Tegengaan van seksuele intimidatie en ander ongewenst gedrag
De werkgever zal zich inzetten voor een veilige en sociale werkplek. Dit is een
werkplek waar de werkgever op een veilige wijze ruimte geeft om ervaringen van
seksuele intimidatie en ander ongewenst gedrag te melden en te bespreken.
Daarnaast zal de werkgever zich actief inspannen om dergelijk gedrag te
voorkomen en te bestrijden..
6.6.Werkgelegenheid
6.6.1.Werkgelegenheid in de individuele onderneming
Wanneer er binnen de onderneming voorgenomen activiteiten of ontwikkelingen
zijn die belangrijke gevolgen hebben voor de werkgelegenheid in kwalitatieve en
kwantitatieve zin of die gevolgen hebben voor de bestaande rechtspositie van
een groep of categorie werknemers, wordt dit tijdig aan de vakorganisaties
gemeld. Dit staat los van de rechten die de OR hierin heeft.
De melding aan vakorganisaties moet tijdig gebeuren, zodat voordat tot uitvoering wordt overgegaan nog zinvol overleg met vakorganisaties mogelijk is en vakorganisaties in ieder geval hun leden nog kunnen raadplegen.
De onderneming geeft aan vakorganisaties én aan de OR in ieder geval informatie over de motieven en over de aard, omvang en plaats van de voorgenomen activiteiten, over de te verwachten gevolgen voor de werkgelegenheid en/of over de gevolgen voor de rechtspositie van de werknemers.
Sociaal plan
Teneinde eventuele nadelige gevolgen voor individuele werknemers zoveel
mogelijk te voorkomen of te beperken en om gedwongen ontslagen zoveel mogelijk
te voorkomen, streeft de onderneming ernaar met vakorganisaties een sociaal
plan of sociale paragraaf overeen te komen.
Eisen sociaal plan
Wanneer een sociaal plan overeen gekomen wordt, staan daar in ieder geval
afspraken in over de informatieverschaffing gedurende de looptijd van het
sociaal plan en de aard en frequentie van het overleg tussen onderneming en
vakorganisaties gedurende de looptijd.
Daarnaast gaat het sociaal plan in hoofdlijnen in op:
-Arbeidsvoorwaarden en procedures bij interne overplaatsingen;
-Financiële gevolgen van overplaatsingen;
-Eventuele faciliteiten om werk te vinden buiten de onderneming en daarmee samenhangende aanvullings- en vertrekregelingen;
-Eventuele mogelijkheden om door middel van het werken in deeltijd het verlies aan werkgelegenheid te beperken;
-De mogelijkheid van verdergaande arbeidsduurverkorting wanneer dat in het belang van de werkgelegenheid is. Bij de financiering daarvan kan onder meer de eventuele toekomstige algemene salarisverhoging op grond van de cao (zie artikel 3.2.2.) worden gebruikt.
6.6.2.Werkgelegenheid in de bedrijfstak
Partijen overleggen op bedrijfstakniveau regelmatig met elkaar over de
economische situatie en economische vooruitzichten in de bedrijfstak en de
gevolgen daarvan voor de werkgelegenheid.
Het overleg heeft tot doel partijen informatie te verstrekken met een meer continu en systematisch karakter, zodat de werkgelegenheidsontwikkeling nauwgezet kan worden gevolgd.
De werkgeversorganisatie zal hierover informatie geven zodat de werkgelegenheidsontwikkeling goed gevolgd kan worden en een zinvolle bespreking van de werkgelegenheidssituatie in de bedrijfstak mogelijk wordt.
6.6.3.Bijzondere afspraken
Werkloze jongeren
De werkgever zal bij zijn aanstellingsbeleid bijzondere aandacht besteden aan
werkloze jongeren, onder meer door middel van gerichte (om-)scholing, opleiding
en begeleiding.
Werkgelegenheid bijzondere groepen
De werkgever zal actief beleid voeren om bij te dragen aan de doelstellingen
van de Participatiewet. Hij draagt er zorg voor dat werknemers met een
arbeidsbeperking een duurzame arbeidsplaats binnen de onderneming kunnen
krijgen. Waar nodig en mogelijk zal hij in overleg met de OR hiervoor
voorzieningen treffen.
De werkgever zal actief beleid voeren ten aanzien van het aantal leerplaatsen voor jongere werknemers. Leer- en arbeidsovereenkomsten zullen zijn gekoppeld.
Wervingsbeleid
Werknemers moeten kunnen solliciteren op vacatures die extern worden
opengesteld.
De werkgever zal al zijn vacatures aanmelden bij het UWV om daarmee de inzichtelijkheid van de arbeidsmarkt te bevorderen. Bij de vacatures vermeldt hij de inhoud van de functie (aard, niveau, werkomstandigheden, werktijden, e.d.) en de eisen aan de functie (opleiding en ervaring).
De werkgever informeert de OR tweemaal per jaar over het aantal uitzendkrachten dat in de onderneming werkt. Uitgangspunt is dat voor tijdelijke vacatures en vacatures voor deeltijdbanen alleen via uitzendbureaus bemiddelde werknemers mogen worden ingezet na overleg met de OR.
Deeltijdwerk
De werkgever zal deeltijdwerk, zoals geregeld is in artikel 4.1.2.,
bevorderen.
Hoofdstuk 7 – Flexibele arbeidsvoorwaarden
In dit hoofdstuk wordt het keuzesysteem in arbeidsvoorwaarden geregeld.
7.1.Keuzesysteem
De werknemer kan via een in de onderneming gehanteerd keuzesysteem een aantal
van zijn arbeidsvoorwaarden als bron geheel of gedeeltelijk inruilen voor
andere arbeidsvoorwaarden als
doel.
7.2.Uitgangspunten
Het door de werkgever te hanteren keuzesysteem voldoet aan de volgende
uitgangspunten:
-Er worden een aantal arbeidsvoorwaarden als bron benoemd en een aantal als doel; van deze arbeidsvoorwaarden wordt de uurwaarde en de omrekenfactor bepaald van geld naar tijd en andersom;
-De omvang van de aangewezen bronnen en doelen worden gemaximeerd
-Er kunnen indien nodig randvoorwaarden aan het systeem gesteld worden op grond van bedrijfseconomische en bedrijfsorganisatorische redenen;
-Erworden keuzemomenten en te hanteren termijnenvastgesteld;
-Erwordt uitgegaan van een jaarlijks keuzemenu;
-Erwordt geregeld wie wanneer aan het systeem kandeelnemen,bronnen kan aanwijzen en doelen kan aanwenden;
-Er kunnen nadere objectieve criteria en randvoorwaarden waarbinnen de ruil kan plaatsvinden worden bepaald;
-Het systeem moet voldoen aan de wettelijke regels;
-Sociale voorzieningen blijven buiten het systeem;
-De werknemer kan binnen het vastgestelde systeem zelf bepalen welke keuzes hij maakt; hij dient vooraf geïnformeerd te worden over zijn keuzemogelijkheden en de consequenties daarvan voor de overige arbeidsvoorwaarden en de sociale voorzieningen;
-De werkgever informeert de werknemers zo volledig mogelijk over het keuzesysteem. Nieuwe werknemers krijgen deze informatie bij indiensttreding. Ten minste één keer per jaar informeert de werkgever de werknemers over de mogelijkheid dat keuzes gemaakt kunnen worden;
-Het systeem wordt met instemming van de OR of PVT vastgesteld.
7.3.Uitruil van arbeidsvoorwaarden
Het systeem kent in ieder geval de volgende keuzemogelijkheden:
-Gespaarde tijd (maximaal 104 uur bovenwettelijk verlof per jaar) kan ingeruild worden voor meer salaris; voor parttimers is dit naar rato;
-Salaris kan ingeruild worden voor meer vrije tijd (maximaal 104 uur per jaar; voor parttimers naar rato).
Aanbevolen wordt om ook, binnen de fiscale mogelijkheden, individuele pensioenstortingen als spaardoel op te nemen.
Deze pensioenstortingen kunnen worden gedaan in het kader van de bedrijfspensioenregeling of door middel van een individuele pensioenhiaatverzekering.
7.4.Aanvullende criteria
Bij de uitruil van geld en tijd geldt voor cao bronnen dat één te sparen dag
116,33% kost. Voor de omrekening van bedrijfseigen uitkeringen kunnen nadere
afspraken met de OR of PVT worden gemaakt.
De werknemer heeft wanneer hij de keuzes heeft aangewend om langdurend verlof op te nemen, na afloop van dit verlof recht op terugkeer in zijn oude dan wel een gelijkwaardige functie.
Wanneer de arbeidsduur als gevolg van de uitruil van arbeidsvoorwaarden langer of korter wordt, worden de arbeidsvoorwaarden die aan de arbeidsduur zijn gerelateerd (salaris, vakantietoeslag, jaarlijkse uitkering, pensioen en, bij vermindering, vakantie) naar rato aangepast. Geldende bedrijfseigen regelingen worden dan niet aangepast aan de gewijzigde arbeidsduur.
De werknemer mag extra arbeidsduurvermindering opnemen in hele dagen die worden gerelateerd aan de bij de onderneming voorkomende dagelijkse arbeidsduur en met de werknemer overeen gekomen werktijden.
Conform de Arbeidstijdenwet is de arbeidsduur per dag in het algemeen maximaal 9 uur.
Tenzij werkgever en werknemer hierover andere afspraken maken heeft de werknemer recht op één hele dag per vier weken. De mogelijkheid bestaat om een werkweek van 36 uur in te vullen via een rooster van 4 keer 9 uur mits de onderneming dat binnen de randvoorwaarden van het keuzemenu heeft toegestaan en het bedrijfseconomisch en bedrijfsorganisatorisch mogelijk is.
Hoofdstuk 8 – Arbeidsomstandigheden en ziekte
In dit hoofdstuk zijn bepalingen over arbeidsomstandigheden opgenomen en wordt
de loondoorbetaling bij ziekte geregeld.
8.1.Algemeen
In het te voeren beleid bij ziekte en bij beperkte mate van arbeidsgeschiktheid
is sprake van een ketenbenadering. In beleid en praktijk zijn de volgende drie
onderdelen te onderscheiden die samen een geheel vormen:
1.Arbeidsomstandigheden (zie artikel 8.2.);
2.Ziekteverzuim, ziekteverzuimbegeleiding en re-integratie; dit is per werkgever afzonderlijk geregeld;
3.Loondoorbetaling bij ziekte (zie artikel 8.3.).
8.2.Arbeidsomstandigheden
De aandacht voor inzetbaarheid (zie hoofdstuk 6) is nauw verwant met de
aandacht voor arbeidsomstandigheden, de omstandigheden waaronder gewerkt
wordt.
Een goed inzetbaarheid- en arbeidsomstandighedenbeleid (Arbobeleid) is belangrijk om ziekteverzuim te voorkomen en beperken.
8.2.1.Arbocatalogus
De branche beschikt over de Arbocatalogus voor het (zorg-)verzekeringsbedrijf,
zie gezondverbond.
Partijen vinden de promotie en het gebruik van de (instrumenten uit de) Arbocatalogus, waaronder de Werkdruktemeter (zie artikel 6.4.11.), belangrijk. Na de beoogde vernieuwing van de (branchebrede) Arbocatalogus voor het (zorg)verzekeringsbedrijf, willen cao-partijen door middel van een campagne de bekendheid van en het gebruik bij werkgevers, werknemers, OR en PVT vergroten. De vernieuwing zal begin 2022 van start gaan en wordt uitgevoerd door de Werkgroep Arbocatalogus.
8.3.Loondoorbetaling bij ziekte
8.3.1.Algemeen
Wanneer een werknemer arbeidsongeschikt wordt (zie artikel 1.1.) gelden voor
hem de bepalingen in artikel 7:629 BW, de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen (WIA), de Wet verbetering poortwachter en toekomstige
aanpassingen daarop.
Werk op basis van arbeidstherapie is werk dat door de arbeidsongeschikte werknemer wordt gedaan en dat primair als doel heeft om te re-integreren. Door tijdelijk te werken op basis van arbeidstherapie wordt de duurzaamheid en opbouw van de belastbaarheid van de zieke werknemer onderzocht en bevorderd.
De ziekteperiode wordt niet onderbroken door werk op basis van arbeidstherapie.
8.3.2.Loondoorbetaling
De werknemer die arbeidsongeschikt is en daardoor niet kan werken ontvangt, in
aanvulling op wat is geregeld in artikel 7:629 BW, zolang de werknemer bij de
werkgever in dienst is gedurende het eerste ziektejaar 100% en gedurende het
tweede ziektejaar 70% van het maandsalaris.
Aanvulling tijdens het tweede ziektejaar
Tijdens het tweede ziektejaar kan de werknemer een aanvulling krijgen op de
loondoorbetaling.
De loondoorbetaling is dan geen 70% maar een hoger percentage in de volgende situaties:
-Wanneer de werknemer zich voldoende inspant en actief meewerkt aan zijn re-integratie ontvangt hij 80% van zijn salaris. Dit geldt vanaf 1 januari 2020.
-Wanneer de werknemer duurzaam en volledig arbeidsongeschikt is, wat vastgesteld moet zijn door het UWV, ontvangt hij 100% van zijn salaris.
-Wanneer de werknemer voor 50% of meer aan het werk gaat en dit niet is op basis van arbeidstherapie, ontvangt hij vanaf de eerste dag dat hij voor 50% of meer werkt 100% van zijn salaris. Hierbij wordt omscholing ook beschouwd als werk.
-Wanneer de werknemer aan het werk gaat, maar voor minder dan 50% en dit niet is op basis van arbeidstherapie, ontvangt hij vanaf de eerste dag dat hij voor minder dan 50% werkt 85% van zijn salaris. Hierbij wordt omscholing ook beschouwd als werk.
Voor het salaris, zie artikel 8.3.3.
Aanvulling vanaf het derde ziektejaar
Wanneer het UWV oordeelt dat de werkgever zich onvoldoende heeft ingespannen om
de ziekte werknemer te laten re-integreren en op grond daarvan de periode
waarover de werknemer recht heeft op loon verlengt tot maximaal 156 weken,
ontvangt de werknemer gedurende die langere periode 70% respectievelijk de
hierboven genoemde aanvullingen. Dit geldt ook wanneer werkgever en werknemer
samen een verzoek hebben ingediend tot verlenging van de wachttijd.
Gedeeltelijk arbeidsongeschikt na twee jaar
Na de loondoorbetalingsperiode zoals hiervoor is beschreven wordt het salaris
van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer, die dus gedeeltelijk en niet
op basis van arbeidstherapie werkt, vastgesteld op basis van de inschaling van
de functie die hij bij zijn werkhervatting vervult en naar rato van het aantal
uren dat hij werkt. Hierbij wordt uitgegaan van het aantal ervaringsjaren van
de werknemer in zijn (oude) schaal.
Bij werkhervatting in de eigen functie blijft de daarbij behorende inschaling gehandhaafd en wordt het salaris dat bij deze functie hoort bepaalt naar rato van het aantal uren dat de werknemer werkt.
Vervallen van de aanvulling
De aanvulling vervalt vanaf het moment en gedurende de tijd dat de werknemer
zijn recht op loondoorbetaling verliest en wanneer het dienstverband met de
werknemer wordt beëindigd.
8.3.3.Salaris en pensioenopbouw
Het salaris dat wordt genoemd in artikel 8.3.2. is het vaste jaarsalaris
inclusief vakantietoeslag (zie artikel 3.4.1.), de jaarlijkse uitkering (zie
artikel 3.3.) en de eventuele compensatie voor ploegendienst (zie artikel
3.4.5.).
De pensioenopbouw gedurende de eerste twee ziektejaren vindt plaats over het laatst verdiende loon, voor zover dat wettelijk en fiscaal mogelijk is.
Voortzetting van de pensioenopbouw vanaf het derde ziektejaar vindt plaats op basis van het werkelijke inkomen.
8.3.4.Overige voorwaarden
De werknemer krijgt een uitkering zoals genoemd in artikel 8.3.2. onder
voorwaarde dat de uitkering op basis van de Wulbz, WIA of WW wordt gecedeerd
aan de werkgever.
De uitkeringen en aanvullende uitkeringen die genoemd zijn in artikel 8.3.2. worden, in afwijking van art. 7:629 BW, verminderd met het bedrag waarvoor de werknemer, op basis van een wettelijke bepaling, een derde aansprakelijk kan stellen voor zijn ziekte.
Wanneer de werknemer alle rechten en aanspraken jegens die derde tot de hoogte van de uitkeringen die genoemd zijn in artikel 8.3.2. overdraagt aan de werkgever krijgt hij een voorschot op deze schadeloosstelling tot maximaal de hoogte van die uitkeringen.
De aanvulling die is genoemd in artikel 8.3.2. wordt stopgezet zodra de werknemer het recht op doorbetaling of op een uitkering wegens zijn ziekte verliest.
Hoofdstuk 9 – Overige arbeidsvoorwaarden
In dit hoofdstuk worden overige arbeidsvoorwaarden geregeld.
9.1.Verhuiskosten
Wanneer een werknemer moet verhuizen op verzoek van de werkgever betaalt de
werkgever de gebruikelijke en relevante kosten van bijvoorbeeld transport.
Daarnaast geeft hij naar redelijkheid en billijkheid een vergoeding voor alle
andere noodzakelijke kosten die de werknemer in verband met zijn verhuizing
maakt.
9.2.Uitkering bij overlijden
Bij overlijden van de werknemer wordt aan zijn nabestaanden gezamenlijk een
uitkering verstrekt. Deze netto uitkering is gelijk aan drie maal het
maandsalaris zoals dat gold op de dag van overlijden, inclusief vakantietoeslag
en jaarlijkse uitkering. Nabestaanden zijn de partner van wie de werknemer niet
duurzaam gescheiden leefde, of, wanneer deze partner er niet is, de
minderjarige wettige of natuurlijke kinderen.
De uitkering op grond van artikel 7:674 BW is in deze uitkering inbegrepen, evenals eventuele andere bepalingen van wettelijke ziekte- en arbeidsongschiktheidsverzekeringen.
9.3.Aanvulling WW en WGA
Partijen hebben met elkaar afgesproken om het 3e WW-jaar en de WGA
(Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten) aan te vullen conform de
afspraken uit het Sociaal Akkoord.
De bijdragen voor de aanvulling van het 3e WW-jaar en de WGA worden betaald door werknemers.
Partijen continueren de aansluiting bij Stichting PAWW voor de periode van vijf jaar vanaf 1 oktober 2022. Partijen vinden het belangrijk om het vangnet van de Stichting PAWW actief onder de aandacht te brengen van hun achterbannen en vooral ook van werknemers die in aanmerking komen voor een aanvullende uitkering na 2 jaar WW of loongerelateerde WGA. Partijen zullen zich jaarlijks door Stichting PAWW nauwkeurig laten informeren over het gebruik van de regeling.
9.4.Algemene nabestaandenwet (Anw)
Werkgevers wordt aanbevolen om een faciliteit te bieden zodat de werknemer zich
ten gunste van zijn nabestaanden kan verzekeren tegen het niet van toepassing
zijn van de Anw.
Wanneer de werknemer hiervan gebruik maakt komt de premie in beginsel ten laste van de werknemer.
Hoofdstuk 10 – Faciliteiten vakorganisaties
In dit hoofdstuk worden de faciliteiten geregeld voor vakorganisaties die
partij zijn bij de cao (zie artikel 1.1.).
10.1.Algemeen
De onderneming komt met werknemers die lid zijn van een vakbond (zie artikel
1.1.) afspraken en procedureregels overeen over vakbondsfaciliteiten (zie
artikel 10.2.).
Wanneer een vakorganisatie ten behoeve van de vakbondsactiviteiten binnen de onderneming een formele organisatievorm heeft gekozen, zal die vakorganisatie de werkgever daarover informeren en daarbij aangeven hoe dit formele orgaan is samengesteld.
Faciliteiten hebben betrekking op communicatie en overleg tussen de leden van de vakorganisatie en het eventuele formele orgaan en tussen de leden en de bestuurders van de vakorganisatie.
Bestuurders van de vakorganisatie mogen de onderneming bezoeken binnen het kader van daarover vooraf gemaakte afspraken met de werkgever.
Het contact tussen de vakorganisatie en de werkgever en zijn vertegenwoordigers vindt plaats via de vakbondsbestuurders.
10.2.Faciliteiten
Bij vakbondsfaciliteiten gaat het om publicatiemogelijkheden, post en
vergadermogelijkheden die door de werkgever beschikbaar worden gesteld.
De vakbondsactiviteiten in de onderneming en het gebruik van faciliteiten mogen de goede gang van zaken in de onderneming niet verstoren.
Publicatiemogelijkheden en communicatie
Beschikbaar stellen van publicatiemogelijkheden voor:
-Het doen van zakelijke en informatieve mededelingen ten aanzien van de onderneming of de bedrijfstak;
-Het bekend maken van namen van vertegenwoordigers of contactpersonen van de vakorganisatie;
-Het aankondigen van vergaderingen van de vakorganisatie;
-Het publiceren van beknopte verslagen van die vergaderingen;
-De kandidaatstelling van leden voor de OR.
Deze publicaties kunnen, mits ze passend zijn, ook via het interne mailsysteem verstuurd worden.
De werkgever ontvangt de publicaties ter informatie.
Beschikbaar stellen van mogelijkheden voor de verspreiding van informatie aan vertegenwoordigers of contactpersonen van vakorganisaties.
Vergadermogelijkheden
Beschikbaar stellen van vergadertijd en vergaderruimte in de onderneming voor
vergaderingen van vakorganisaties met hun leden.
Beschikbaar stellen van vergaderruimte in de onderneming voor vergaderingen buiten kantoortijd vakorganisaties met hun leden. Wanneer dat kan zou vergaderruimte ook tijdens lunchtijd beschikbaar gesteld kunnen worden.
10.3.Rechtsbescherming
De werkgever draagt er zorg voor dat een vertegenwoordiger van de
vakorganisatie in de onderneming (zie artikel 1.1.) niet in zijn positie als
werknemer wordt geschaad vanwege zijn vakbondswerk. De wederzijdse naleving van
rechten en plichten op grond van de arbeidsovereenkomst worden niet beïnvloed
door het functioneren als vertegenwoordiger van de vakorganisatie.
10.4.Vakbondsverlof
Een werknemer die lid is van een bestuur van een vakorganisatie of
afgevaardigde is van een onderdeel van een vakorganisatie heeft, voor zover het
werk het toelaat, recht op maximaal tien dagen betaald verlof per jaar voor het
bijwonen van vergaderingen van de vakorganisatie.
Een werknemer die lid is van een vakorganisatie heeft, voor zover het werk het toelaat, recht op maximaal zes dagen betaald verlof per jaar voor het bijwonen van cursussen die door of namens de vakorganisatie worden georganiseerd, wanneer die cursus naar de opvatting van werkgevers ook voor de onderneming van direct belang is en het verlof tijdig is aangevraagd.
Vakbondsverlof kan in hele dagen en in dagdelen worden opgenomen.
10.5.Vakbondscontributie
De werkgever zal, indien mogelijk, meewerken aan het fiscaal vriendelijk
betalen van vakbondscontributie.
10.6.Stimuleren vakbondswerk
In 2022 zullen vakorganisaties bij werkgevers een 'maand van de vakbond'
organiseren. De werkgevers zullen deze actie faciliteren.
Ter ondersteuning van deze actie zal de werkgever gedurende twaalf maanden het vakbondslidmaatschap van de werknemers voor 50% vergoeden. Dit geldt zowel voor bestaande leden van de vakbonden als voor nieuwe leden.
Hoofdstuk 11 – Specifieke arbeidsvoorwaarden voor buitendienst werknemers
11.1.Arbeidsovereenkomst en arbeidsduur
De arbeidsovereenkomst van een buitendienst werknemer wordt gekenmerkt door
arbeidsvoorwaarden die mede afhankelijk zijn van doelen en/of prestaties.
Daarnaast wordt een indicatieve individuele arbeidsduur opgenomen, omdat het uurloon en het aantal vakantie- en verlofuren hierop is gebaseerd. De indicatieve arbeidsduur van een fulltime buitendienst werknemer is 40 uur per week. Bij een individuele werkgever kan een andere arbeidsduur gebruikelijk zijn.
De bepalingen over gebruikelijke werktijden (zie artikel 1.1.), de compensatie voor het werken op zaterdag (zie artikel 3.4.2.), de meerwerkvergoeding (zie artikel 3.4.3.), de overwerkvergoeding (zie artikel 3.4.4.) en de compensatie voor ploegendienst (zie artikel 3.4.5. en artikel 4.2.5.) gelden niet voor de buitendienst werknemer.
11.2.Beloning
De salarisschalen die genoemd zijn in artikel 3.2.1. gelden niet voor de
buitendienst werknemer omdat deze een combinatie heeft van vast en variabel
salaris.
De buitendienst werknemer heeft geen recht op de jaarlijkse uitkering.
Vakantietoeslag
De buitendienstmedewerker ontvangt als vakantietoeslag, naast de
vakantietoeslag die is geregeld in artikel 3.4.1., 8% van het in het voorgaande
jaar uitbetaalde variabele inkomen.
Vaste kostenvergoeding
De werkgever gaat regelmatig en ten minste één keer per jaar na of er
aanleiding is om de bestaande vaste kostenvergoedingen aan te passen aan de
ontwikkeling van het prijsniveau van de kosten waarvoor deze vergoedingen
worden toegekend.
11.3.Vakantie
De fulltime buitendienst werknemer heeft in plaats van wat geregeld is in
artikel 4.3.1. recht op 160 wettelijke vakantie-uren per jaar en op 52
bovenwettelijke vakantie-uren per jaar. Dit aantal dagen is inclusief 1,5 dag
vakantie wegens het per 1 januari 2001 vervallen recht op buitengewoon
verlof.
11.4.Flexibele arbeidsvoorwaarden
Voor de buitendienst werknemer geldt, in aanvulling op de aanvullende criteria
in artikel 7.4., dat deze per kalenderjaar maximaal tien vakantiedagen kan
kopen. Een verzoek tot koop moet ten minste drie maanden tevoren worden gedaan.
Per gekochte vakantiedag wordt een evenredig deel van het salaris ingehouden
dat als volgt wordt berekend: 0,44% x 1,08 x het vaste jaarsalaris. Het kopen
van vakantiedagen heeft geen invloed op overige arbeidsvoorwaarden, zoals de
pensioengrondslag.
11.5.Aanvulling bij arbeidsongeschiktheid
Voor de buitendienst werknemer is het salaris dat wordt genoemd in artikel
8.3.3. inclusief het variabel inkomen in het jaar voorafgaand aan de
arbeidsongeschiktheid, met uitzondering van uitgekeerde bedragen die
incidenteel of een uitzonderlijk karakter hebben, en exclusief de jaarlijkse
uitkering.
11.6.Uitkering bij overlijden
Voor de buitendienst werknemer is de uitkering bij overlijden die wordt genoemd
in artikel 9.2., inclusief 3/12 deel van het in het voorafgaande jaar ontvangen
variabel inkomen, met uitzondering van uitgekeerde bedragen die incidenteel of
een uitzonderlijk karakter hebben, en exclusief de jaarlijkse uitkering.
11.7.Overgangsregeling arbeidsduur oudere werknemers
In afwijking van artikel 4.1.3. en bijlage 4.1.3. geldt voor de buitendienst
werknemer die geboren zijn voor 1 januari 1955 en in dienst waren op 1 januari
2010 de overgangsregeling in bijlage 11.7.
11.8.Overgangsregeling vakantie
Voor de buitendienst werknemers die in dienst waren op 1 januari 2010 bij een
werkgever op wie de cao (binnendienst of buitendienst) van toepassing is, is in
plaats van artikel 11.3. en bijlage 4.3.1., de regeling in bijlage 11.8. van
toepassing.
11.9.Pensioengrondslag
Het pensioengevend inkomen van de buitendienst werknemer is, in afwijking van
de omschrijving in bijlage 5.1.1. (Middelloonregeling), bijlage 5.2.
(CDC-regeling) en bijlage 5.3. (IDC regeling): 12 keer het vaste maandsalaris,
vermeerderd met het in het jaar voorafgaande aan de peildatum uitbetaalde
variabel inkomen en vakantietoeslag.
Bijlage 1.6. Reglement Paritaire cao-commissie
1.Taak van de commissie
Wanneer een werkgever en een werknemer van mening verschillen over de uitleg
en/of toepassing van de cao, kan dit worden voorgelegd aan de commissie.
Wanneer een cao-partij vindt dat de cao niet juist wordt uitgelegd of
toegepast, kan zij dit eveneens voorleggen aan de paritaire cao- commissie. De
taak van de commissie is om hierin een uitspraak te doen.
Daarnaast heeft de commissie een taak waar dit in een cao artikel expliciet zo geregeld is.
De commissie doet ook uitspraken over verzoeken om dispensatie van cao-artikelen, voor zover daar dispensatie voor verleend kan worden (zie artikel 1.2.1.), behalve wanneer het gaat om pensioenen(zie artikel 5.1.6.).
2.Samenstelling van de commissie
De commissie bestaat uit maximaal vier leden die zijn benoemd door de
werkgeversorganisatie en maximaal vier leden die benoemd zijn door de
vakorganisaties.
Partijen brengen een gelijk aantal stemmen uit, ongeacht het aantal aanwezige commissieleden.
Voor het behandelen van een kwestie en het doen van een uitspraak moeten ten minste twee leden namens de werkgeversorganisatie en ten minste twee leden namens de vakorganisaties aanwezig zijn.
De leden worden in de commissie benoemd voor de duur van de looptijd van de cao plus twaalf maanden. Tussentijdse vacatures worden binnen een maand vervuld.
De voorzitter is afwisselend een commissielid namens de werkgevers en een commissielid namens de vakorganisaties. Iedere zes maanden wordt gewisseld van voorzitter waarbij de vertegenwoordiger van vakorganisaties het eerste halfjaar en van de werkgeversorganisatie het tweede halfjaar voorzitter is.
De commissie wordt ondersteund door een ambtelijk secretaris.
3.Secretariaat
Verzoeken om een uitspraak in een interpretatieverschil en verzoeken om
dispensatie moeten worden ingediend bij het secretariaat van de commissie. Dat
is gevestigd bij de werkgeversorganisatie, Bordewijklaan 2, Postbus 93450, 2509
AL Den Haag.
4.Procedure bij interpretatieverschillen
Verzoeken kunnen worden ingediend bij het secretariaat van de commissie door
een werkgever of werknemer, of door de werkgeversorganisatie of één of meer
vakorganisaties. Dat kan worden gestuurd aan het cao-secretariaat.
Wanneer het verzoek door een werkgever(sorganisatie) of een werknemer/vakorganisatie wordt ingediend, moet deze eerst de andere partij schriftelijk informeren over dit verzoek. De andere partij moet de ontvangst van deze informatie bevestigen. Vervolgens hebben de werkgever en werknemer gedurende veertien dagen de tijd om in overleg tot een oplossing te komen.
Wanneer binnen die veertien dagen geen oplossing gevonden wordt, kan het verzoek bij de commissie worden ingediend.
Bij het verzoek wordt in ieder geval opgenomen:
-Naam en adresgegevens van de verzoeker;
-Naam en adresgegevens van de andere partij;
-Een duidelijk omschrijving van het onderwerp waarover een verschil van interpretatie bestaat en een eventuele toelichting daarop;
-Een kopie van de informatie die naar de andere partij is gestuurd.
De commissie bevestigt de datum van ontvangst van het verzoek aan beide partijen.
De commissie vraagt de andere partij om een schriftelijke reactie te geven op dit verzoek. De schriftelijke reactie moet binnen veertien dagen na het verzoek van de commissie bij haar zijn ingediend door de andere partij. Zo nodig houdt de commissie een zitting waar de verzoeker en de andere partij mondeling gehoord kunnen worden.
De commissie doet zo snel mogelijk en uiterlijk binnen drie maanden na de datum van ontvangst van het verzoek een schriftelijke en gemotiveerde uitspraak. Zo nodig kan deze termijn met een maximaal één maand worden verlengd. De uitspraak is bindend wanneer beide partijen hierom verzoeken en wordt verstuurd naar beide partijen.
Wanneer één of meer leden van de commissie zelf partij zijn een interpretatieverschil, kunnen ze niet deelnemen aan de behandeling van het verzoek. Ze kunnen zich wel laten vervangen.
5.Procedure bij dispensatieverzoeken
Een werkgever kan bij de commissie een verzoek om dispensatie indienen. Dat
moet schriftelijk per aangetekende brief gebeuren. In het verzoek moet worden
toegelicht voor welk(e) artikel(en) dispensatie wordt gevraagd en wat de
redenen daarvoor zijn.
De commissie bevestigt de datum van ontvangst van het dispensatieverzoek.
De commissie stelt de werkgever in de gelegenheid om het dispensatieverzoek mondeling toe te lichten.
Namens partijen toetst de commissie in ieder geval de navolgende punten: a.
-de redenen waarom dispensatie wordt gevraagd dienen voldoende gegrond te zijn;
-de arbeidsvoorwaarden voor de werknemers dienen voldoende gewaarborgd te zijn;
-de door de werkgever voorgestelde arbeidsvoorwaardenregeling(en) mag (mogen) niet in strijd zijn met wettelijke bepalingen;
-de werkgever beschikt over een eigen rechtsgeldige collectieve arbeidsovereenkomst die is ondertekend door ten minste één van de bij deze cao aangesloten vakorganisaties.
De commissie doet zo snel mogelijk en uiterlijk binnen drie maanden na de datum van ontvangst van het dispensatieverzoek een uitspraak. Zo nodig kan deze termijn met maximaal één maand worden verlengd. De uitspraak is bindend en wordt schriftelijk en gemotiveerd verstuurd naar de aanvrager met een afschrift naar cao-partijen.
-. Ingeval de commissie bekend raakt met het niet langer voldoen van een werkgever aan de voorwaarden voor dispensatie zoals hierboven onder a. genoemd, door een melding van een van de cao-partijen, een andere partij of anderszins, stelt de commissie de betreffende werkgever snel mogelijk schriftelijk en gemotiveerd hiervan in kennis en stelt zij haar in de gelegenheid haar visie naar voren te brengen alvorens een uitspraak te doen omtrent het verval van de dispensatie. Deze uitspraak is bindend en wordt schriftelijk en gemotiveerd verstuurd naar de betreffende werkgever en de melder, met een afschrift aan cao-partijen.
6.Staken van de stemmen
Wanneer in de commissie een gelijk aantal voor- en tegenstemmers bij een
beslissing over een geschil of dispensatie, wordt een tweede
commissievergadering gehouden. Indien ook dan de stemmen staken, doet de
commissie geen uitspraak en vermeldt daarbij dat de stemmen gestaakt hebben.
Bijlage 3.2.1. Salarisschalen
Salarisschalen per 1 februari 2022
Tabel 3.2.1.A. - Salarisschalen Cao Verzekeringsbedrijf Binnendienst per 1
februari 2022
Ervarings jaren |
Groep 1 |
Groep 2 |
Groep 3 |
Groep 4 |
||||
Minimum |
Max. gem. |
Minimum |
Max. gem. |
Minimum |
Max. gem. |
Minimum |
Max. gem. |
|
0 |
€ 24.914 |
€ 25.584 |
€ 25.167 |
€ 26.657 |
€ 25.922 |
€ 27.157 |
€ 26.599 |
€ 27.995 |
1 |
€ 25.050 |
€ 25.939 |
€ 25.395 |
€ 27.462 |
€ 26.622 |
€ 28.673 |
€ 27.546 |
€ 29.619 |
2 |
€ 25.226 |
€ 26.294 |
€ 25.666 |
€ 28.149 |
€ 27.284 |
€ 29.831 |
€ 28.579 |
€ 31.127 |
3 |
€ 25.388 |
€ 26.614 |
€ 25.886 |
€ 28.814 |
€ 27.756 |
€ 30.883 |
€ 29.619 |
€ 32.558 |
4 |
€ 25.548 |
|
€ 26.109 |
€ 29.333 |
€ 28.357 |
€ 31.745 |
€ 30.494 |
€ 33.946 |
5 |
€ 25.709 |
|
€ 26.387 |
€ 29.907 |
€ 28.911 |
€ 32.641 |
€ 31.355 |
€ 35.258 |
6 |
|
|
€ 26.549 |
€ 30.407 |
€ 29.483 |
€ 33.523 |
€ 32.084 |
€ 36.469 |
7 |
|
|
|
|
€ 29.866 |
€ 34.258 |
€ 32.752 |
€ 37.617 |
8 |
|
|
|
|
€ 30.290 |
€ 35.036 |
€ 33.504 |
€ 38.815 |
9 |
|
|
|
|
€ 30.713 |
€ 35.680 |
€ 34.065 |
€ 39.879 |
10 |
|
|
|
|
€ 31.119 |
€ 36.170 |
€ 34.599 |
€ 40.869 |
11 |
|
|
|
|
|
|
€ 35.172 |
€ 41.792 |
12 |
|
|
|
|
|
|
€ 35.714 |
€ 42.800 |
13 |
|
|
|
|
|
|
€ 36.170 |
€ 43.619 |
Jeugdschalen per 1 februari 2022
De jeugdschalen gelden voor werknemers tot en met 20 jaar.
Tabel 3.2.1.B. - Jeugdsalarisschalen per 1 februari 2022
Leeftijd |
Groep J |
Groep J1 Min |
Groep J2 Min. |
17 |
€ 10.997 |
€ 13.776 |
€ 14.027 |
18 |
€ 12.836 |
€ 15.637 |
€ 15.892 |
19 |
€ 14.663 |
€ 17.474 |
€ 17.721 |
20 |
€ 17.077 |
€ 19.353 |
€ 19.590 |
Groep ML is niet in de tabel opgenomen. Groep ML is bestemd voor deelnemers aan een werkervaringsplaats met een opleiding lager dan HBO. Voor de hoogte van het minimumloon, zie de website van de Rijksoverheid.
Deelnemers aan een werkervaringsplaats met een HBO-opleiding of hoger worden beloond conform groep J.
Salarisschalen per 1 januari 2023
Tabel 3.2.1.A. - Salarisschalen Cao Verzekeringsbedrijf Binnendienst per 1
januari 2023
Ervarings jaren |
Groep 1 |
Groep 2 |
Groep 3 |
Groep 4 |
||||
Minimum |
Max. gem. |
Minimum |
Max. gem. |
Minimum |
Max. gem. |
Minimum |
Max. gem. |
|
0 |
€ 25.599 |
€ 26.288 |
€ 25.859 |
€ 27.390 |
€ 26.634 |
€ 27.904 |
€ 27.331 |
€ 28.765 |
1 |
€ 25.738 |
€ 26.653 |
€ 26.094 |
€ 28.217 |
€ 27.355 |
€ 29.462 |
€ 28.304 |
€ 30.434 |
2 |
€ 25.920 |
€ 27.017 |
€ 26.372 |
€ 28.923 |
€ 28.035 |
€ 30.652 |
€ 29.365 |
€ 31.983 |
3 |
€ 26.086 |
€ 27.346 |
€ 26.598 |
€ 29.607 |
€ 28.519 |
€ 31.732 |
€ 30.434 |
€ 33.453 |
4 |
€ 26.250 |
|
€ 26.827 |
€ 30.140 |
€ 29.137 |
€ 32.618 |
€ 31.333 |
€ 34.880 |
5 |
€ 26.416 |
|
€ 27.113 |
€ 30.729 |
€ 29.706 |
€ 33.539 |
€ 32.217 |
€ 36.228 |
6 |
|
|
€ 27.279 |
€ 31.243 |
€ 30.293 |
€ 34.445 |
€ 32.966 |
€ 37.472 |
7 |
|
|
|
|
€ 30.687 |
€ 35.200 |
€ 33.653 |
€ 38.652 |
8 |
|
|
|
|
€ 31.122 |
€ 35.999 |
€ 34.425 |
€ 39.883 |
9 |
|
|
|
|
€ 31.558 |
€ 36.661 |
€ 35.002 |
€ 40.975 |
10 |
|
|
|
|
€ 31.974 |
€ 37.165 |
€ 35.550 |
€ 41.993 |
11 |
|
|
|
|
|
|
€ 36.140 |
€ 42.941 |
12 |
|
|
|
|
|
|
€ 36.697 |
€ 43.977 |
13 |
|
|
|
|
|
|
€ 37.165 |
€ 44.819 |
Jeugdschalen per 1 januari 2023
De jeugdschalen gelden voor werknemers tot en met 20 jaar.
Tabel 3.2.1.B. - Jeugdsalarisschalen per 1 januari 2023
Leeftijd |
Groep J |
Groep J1 Min |
Groep J2 Min. |
17 |
€ 11.299 |
€ 14.155 |
€ 14.413 |
18 |
€ 13.189 |
€ 16.067 |
€ 16.329 |
19 |
€ 15.066 |
€ 17.954 |
€ 18.208 |
20 |
€ 17.546 |
€ 19.886 |
€ 20.129 |
Groep ML is niet in de tabel opgenomen. Groep ML is bestemd voor deelnemers aan een werkervaringsplaats met een opleiding lager dan HBO. Voor de hoogte van het minimumloon, zie de website van de Rijksoverheid.
Deelnemers aan een werkervaringsplaats met een HBO-opleiding of hoger worden beloond conform groep J.
Bijlage 4.1.3. Overgangsregeling arbeidsduur oudere werknemers
Deze overgangsregeling is bestemd voor werknemers die geboren zijn vóór 1
januari 1955 en die op 1 januari 2010 in dienst waren, in deze bijlage te
noemen: de oudere werknemer.
Minder werken
De oudere werknemer kan vanaf het jaar waarin hij 59 wordt met de werkgever
overeenkomen dat hij extra 104 uren per jaar minder werkt. De
cao-arbeidsvoorwaarden die aan de arbeidsduur gerelativeerd zijn, worden dan
naar rato aangepast. Het gaat om salaris, vakantietoeslag, jaarlijkse
uitkering, pensioen en vakantie. Bedrijfseigen regelingen worden echter niet
aangepast aan de gewijzigde arbeidsduur.
Arbeidsduur vermindering
De oudere werknemer heeft recht op de volgende arbeidsduur vermindering:
-In het jaar waarin hij 60 wordt: 2 uur per week;
-In het jaar waarin hij 61 wordt: 3 uur per week;
-Vanaf het jaar waarin hij 62 wordt: 4 uur per week.
Deze arbeidsduur vermindering geldt voor fulltimers. Voor parttimers is dit naar rato.
Combinatie minder werken en arbeidsduur vermindering
Wanneer de werknemer minder werken combineert met arbeidsduur vermindering,
geeft dat de arbeidsduur zoals weergegeven in tabel 4.1.3.
Tabel 4.1.3. Arbeidsduur oudere werknemers
Leeftijd |
Aantal uren minder werken |
Aantal uren arbeidsduur vermindering |
Totaal aantal uren vermindering |
Arbeidsduur per week |
59 jaar |
4 |
0 |
4 |
34 |
60 jaar |
4 |
2 |
6 |
32 |
61 jaar |
4 |
3 |
7 |
31 |
62 jaar en ouder |
4 |
4 |
8 |
30 |
Voorwaarden
De arbeidsduur vermindering wordt opgenomen in uren per dag of per week. In
incidentele gevallen kan de werknemer, in overleg met de werkgever, wanneer de
bedrijfsomstandigheden dit toelaten, kiezen voor een andere invulling.
Wanneer de werknemer geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en gedurende vakanties heeft hij geen aanspraak op arbeidsduur vermindering.
Wanneer de werknemer arbeidsduur vermindering heeft, mag dit niet leiden tot aantasting van zijn functieniveau.
Bijlage 4.2.2. Modelregeling Tijd- en plaatsonafhankelijk werken (TPOW)
In aanvulling op artikel 4.2.2. van de cao over Tijd- en plaatsonafhankelijk
werken (TPOW) kan de werkgever gebruik maken van onderstaande modelregeling. De
inhoud van deze modelregeling wordt door de werkgever passend gemaakt voor zijn
eigen organisatie en kan aangepast en aangevuld worden.
TPOW-regeling
1.TPOW biedt je flexibiliteit in je werklocatie en je werktijden. Aan afspraken
over TPOW en/ of de inhoud van deze regeling kun je geen recht op thuiswerken
ontlenen.
2.Je maakt afspraken met je leidinggevende over het [aantal] dagen dat je thuis werkt en het [aantal] dagen dat je op kantoor werkt per [periode] en je werktijden die buiten de reguliere kantoortijden vallen.
3.Het werktijdenkader in de cao (zie artikel 4.2.1.) is hierbij van toepassing. Als je op eigen initiatief je werktijden verschuift naar een tijdvak buiten de gebruikelijke werktijd, zijn de overwerkregeling (artikel 4.2.4.), de overwerkvergoeding (artikel 3.4.4.) en de compensatie voor het werken op zaterdag (artikel 3.4.2.) niet van toepassing.
4.Ook maak je afspraken met je leidinggevende over je (on)bereikbaarheid voor je werkgever en de klanten en wanneer je op geplande werkdagen thuis alsnog naar kantoor zal komen.
5.Je zorgt er samen met je werkgever voor dat je werkplek thuis voldoet aan de Arbonormen voor de werkplek buiten kantoor. Deze kun je vinden op [info]. Voldoet je werkplek thuis niet (meer) aan deze Arbonormen, dan kun je geen gebruik (meer) maken van TPOW.
6.Jaarlijks evalueren we met jou de gemaakte afspraken over TPOW. Daarbij gaat het in ieder geval over de volgende onderwerpen: de inrichting van je werkplek thuis, je werkdagen en werktijden en de mate waarin thuiswerken voor jou belastend kan zijn, inclusief je (on)bereikbaarheid en je balans tussen werk en privé.
7.Voor je werk thuis ontvang je van je werkgever de volgende [vergoedingen en/ of middelen; selecteer hier wat van toepassing is]:
a.[Eenmalig [€ bedrag] voor het inrichten van de werkplek thuis.]
b.[Een vergoeding van [€ bedrag] per jaar voor het inrichten van de werkplek thuis.]
c.[Middelen voor inrichting van de werkplek thuis, aan te schaffen via je werkgever.]
d.[Een laptop, zie daarvoor de laptopregeling van je werkgever.]
e.[Een mobiele telefoon, zie daarvoor de telefoonregeling van je werkgever.]
f.[Een vergoeding van [€ bedrag] per dag [in lijn met de fiscale vrijstelling]. Voor een
thuiswerk dag krijg je geen vergoeding voor reiskosten woon-werkverkeer.]
g.[Een vergoeding van [€ bedrag] per [periode] voor een telefoon- of internetaansluiting.
Overige bepalingen
Werknemers met de volgende functies kunnen, gezien hun werkzaamheden en
verantwoordelijkheden niet tijd- en plaatsonafhankelijk werken: [functies]
Deze regeling wordt periodiek geëvalueerd. De regeling is overeen gekomen met instemming van de [OR / PVT] en kan gewijzigd worden met instemming van de [OR / PVT].
Ondertekening
Door ondertekening van deze regeling, kun je gebruik maken van TPOW en bevestig
je de inhoud van de regeling te kennen en na te leven.
Bijlage 4.3.1. Overgangsregeling vakantie
Voor de werknemers die in dienst waren op 1 januari 2010 bij een werkgever op
wie de cao (binnendienst of buitendienst) van toepassing is, is in plaats van
artikel 4.3.1., eerste alinea, de regeling in deze bijlage van toepassing.
Per 1 december 2009 geldt voor deze werknemer het volgende recht op vakantie-uren met behoud van salaris volgens deze staffel:
-Dewerknemertot en met34jaar:200uur
-Dewerknemervan35totenmet 44jaar:208uur
-Dewerknemervan45totenmet 54jaar:216uur
-Dewerknemervan55jaar en ouder:224uur
Werknemers kunnen, vanaf 1 januari 2010, nog maximaal tweemaal een stap in de staffel maken. Het toegekende aantal vakantie-uren wordt daarna niet meer op basis van leeftijd aangepast.
Voor de bepaling van de leeftijd geldt de leeftijd van de werknemer op 1 januari van het betreffende jaar.
Wanneer de werknemer naar een andere werkgever gaat op wie deze cao van toepassing is, vervalt de regeling in deze bijlage. Vanaf indiensttreding bij de nieuwe werkgever is dan artikel 4.3.1. van toepassing.
De regeling in deze bijlage blijft wél van toepassing wanneer de werknemer naar een andere werkgever gaat op wie deze cao van toepassing is, wanneer:
-De werknemer op 1 januari 2010 50 jaar of ouder was, of
-De verandering van werkgever aantoonbaar en rechtstreeks het gevolg is van het beëindigen
van het dienstverband op initiatief van de werkgever in het kader van een collectief ontslag of op grond van een sociaal plan en de werknemer direct aansluitend bij de nieuwe werkgever aan het werk gaat. De werknemer moet zelf bij de nieuwe werkgever melden en aantonen dat deze regeling van toepassing is.
Bijlage 5.1.1. Middelloonregeling
In deze bijlage worden de kenmerken van de middelloonregeling beschreven zoals
bedoel in artikel 5.1.1.
Deelnemers
Deelnemers zijn werknemers van 18 jaar en ouder.
Ingangsdatum
Voordat een werknemer wordt opgenomen in de regeling is er een wachttijd van 2
maanden. Daarna wordt de werknemer met terugwerkende kracht vanaf de datum van
indiensttreding maar niet eerder dan de eerste dag van de maand waarin hij 18
jaar wordt in de regeling opgenomen.
Gedurende de wachttijd worden partnerpensioen en wezenpensioen op risicobasis gedekt.
Pensioenrichtleeftijd
De pensioenrichtleeftijd is de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 68
jaar wordt.
Vervroegde pensionering
De deelnemer kan ervoor kiezen om eerder dan de pensioenrichtleeftijd met
pensioen te gaan. Dan moet hij de werkgever hierover ten minste een half jaar
voor de door hem gekozen pensioendatum informeren.
Wanneer de deelnemer eerder met pensioen gaat, wordt de hoogte van het pensioen verlaagd aan de hand van actuarieel neutrale berekeningen die zijn gebaseerd op de kansstelsels en rekenrente die de basis vormen voor de financiering van de pensioenregeling.
Einde arbeidsovereenkomst op pensioendatum
De arbeidsovereenkomst met de werknemer eindigt van rechtswege, zonder dat
nadere opzegging nodig is, op de door de werknemer gekozen ingangsdatum van
zijn ouderdomspensioen maar uiterlijk op de dag dat hij de AOW-gerechtigde
leeftijd bereikt.
Parttime pensioen
De deelnemer kan ervoor kiezen om met parttime pensioen te gaan. Hiervoor
gelden dezelfde bepalingen als bij Vervroegde pensionering.
Pensioengevend inkomen
Het pensioengevend inkomen is 12 keer het vaste maandsalaris inclusief
vakantietoeslag.
Het pensioengevend inkomen is voor 2022 maximaal € 93.114,99 en voor 2023 maximaal € 95.675,65. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd met de loonontwikkeling van de cao in het voorafgaande kalenderjaar.
Peildatum voor de bepaling van het pensioengevend inkomen is 1 januari.
Franchise
De franchise is per 1 januari 2022 € 15.202,53 en per 1 januari 2023 €
15.620,60. Dit bedrag wordt jaarlijks per 1 januari geïndexeerd met de
loonontwikkeling van de cao in het voorafgaande kalenderjaar.
Pensioengrondslag
De pensioengrondslag is het pensioengevend inkomen minus de franchise.
Peildatum voor de bepaling van de pensioengrondslag is 1 januari.
Voor parttimers wordt de pensioengrondslag naar rato berekend.
Ouderdomspensioen
Het ouderdomspensioen is gebaseerd op een geïndexeerd middelloonsysteem. De
opbouw is 1,75% van de pensioengrondslag in het betreffende jaar.
Het ouderdomspensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 68 jaar wordt.
Partnerpensioen
Het partnerpensioen is 60% van het te bereiken ouderdomspensioen. Dit pensioen
gaat in op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer
overlijdt.
Voor alleenstaanden wordt ook partnerpensioen opgebouwd, dat omgezet kan worden in ouderdomspensioen.
Wezenpensioen
Het wezenpensioen is voor ieder kind maximaal 14% van het in totaal te bereiken
ouderdomspensioen. Voor volle wezen wordt dit percentage verdubbeld. De
wezenpensioenen voor alle kinderen samen kunnen niet meer zijn dan in totaal
maximaal 70% van het te bereiken ouderdomspensioen.
Het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot de eerste dag volgend op de maand waarop het kind niet meer voldoet aan één van de volgende criteria:
-Het kind is jonger dan 18 jaar;
-Het kind is jonger dan 27 jaar en kan, als gevolg van ziekte of gebrek, niet meer dan 55% van
wat een vergelijkbare gezonde leeftijdgenoot kan verdienen; dit moet blijken uit een verklaring van de uitkeringsinstantie van de Wajong;
-Het kind is jonger dan 27 jaar en kan nog niet werken vanwege een volledige studie of beroepsopleiding.
Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer overlijdt.
Beperking van de pensioenen
Wanneer de partner van de deelnemer meer dan 10 jaar jonger is dan de
deelnemer, wordt het partnerpensioen verminderd met 1,1% van het
ouderdomspensioen voor elk vol jaar dat het leeftijdsverschil groter is dan 10
jaar.
Wanneer de deelnemer ervoor gekozen heeft om het (fictief) opgebouwde partnerpensioen om te zetten in hoger ouderdomspensioen of vervroegde pensionering, is er geen recht meer op partnerpensioen, ook niet wanneer de deelnemer daarna een partner krijgt.
Keuzemogelijkheden
Deelnemers hebben binnen de fiscale grenzen, naast vervroegde pensionering en
parttime pensioen, de volgende keuzemogelijkheden:
Omzetten ouderdomspensioen en partnerpensioen
Deelnemers kunnen ervoor kiezen om op de pensioenrichtleeftijd het opgebouwde
partnerpensioen geheel of gedeeltelijk om te zetten in een hoger
ouderdomspensioen. Omgekeerd kunnen ze ervoor kiezen om het opgebouwde
ouderdomspensioen geheel of gedeeltelijk om te zetten in een hoger
partnerpensioen. De keuze moet door de deelnemer ten minste een jaar voor de
pensioenrichtleeftijd aan de werkgever worden doorgegeven.
Medische waarborgen zijn bij deze omzettingen niet vereist. Wel is instemming van de partner nodig bij omzetting van partnerpensioen in hoger ouderdomspensioen. De deelnemer is zelf verantwoordelijk voor het verstrekken van juiste informatie hierover. Wanneer de deelnemer onjuiste informatie heeft gegeven of daarin nalatig is geweest, zijn de pensioenconsequenties voor zijn rekening en risico.
Hoog-laag pensioen en pensioensparen
Deelnemers kunnen op de pensioendatum op actuarieel neutrale wijze een
hoog-laag pensioen afspreken met de pensioenuitvoerder.
Deelnemers kunnen extra pensioensparen om een eventueel pensioentekort aan te vullen.
Arbeidsongeschiktheidspensioen
Per 31 december 2005 is het arbeidsongeschiktheidspensioen vervallen. Dit geldt
niet voor deelnemers die ziek zijn geworden vóór 1 januari 2004 en op wie de
Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (en onderliggende wet- en
regelgeving) van toepassing is en blijft. Voor deze deelnemers blijven de
relevante bepalingen over het arbeidsongeschiktheidspensioen uit de cao
2003-2004 van toepassing.
Samenloop
Wanneer de deelnemer in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de WIA
of de WAO en een eventuele aanvullende uitkering op grond van een
arbeidsongeschiktheidsverzekering, wordt zijn pensioen verminderd met het
totaal van deze uitkeringen.
De deelnemer moet de werkgever onmiddellijk informeren over het ontstaan van of een wijziging van een recht op bovengenoemde uitkeringen.
Verhoging pensioenen met een toeslag (indexering)
De werkgever heeft de ambitie om jaarlijks per 1 januari de opgebouwde
pensioenaanspraken van deelnemers en gewezen deelnemers en de pensioenen van
gepensioneerden te verhogen met een voorwaardelijke toeslag.
Wanneer de pensioenregeling een verzekerde regeling is, wordt de toeslag gefinancierd uit de middelen die ontstaan uit afspraken met de pensioenuitvoerder die zijn gericht op de hierboven genoemde ambitie. Voorbeelden zijn financiering uit beschikbare overrente of rentestandskorting.
Wanneer de pensioenregeling is ondergebracht bij een pensioenfonds, is de toeslag, overeenkomstig de reglementen van het fonds, mede afhankelijk van de dekkingsgraad. De dekkingsgraad is de beleidsdekkingsgraad van het bedrijfstakpensioenfonds of ondernemingspensioenfonds dan wel van de kring bij een algemeen pensioenfonds.
Voortzetting pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid
De pensioenopbouw wordt premievrij voortgezet bij arbeidsongeschiktheid. De
opbouw vindt plaats over het verschil tussen het inkomen dat de deelnemer had
direct voorafgaand aan zijn gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en
het inkomen, inclusief eventuele aanvullingen van de werkgever, dat hij
ontvangt uit hoofde van zijn gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.
Het pensioengevend inkomen wordt aangepast met de loonontwikkeling van de cao, zie artikel 3.2.2.
Bijlage 5.1.6. Reglement dispensatiecommissie Pensioenen
1.Secretariaat
Verzoeken en meldingen in het kader van procedures die zijn geregeld in 3, 4 en
5 van dit reglement moeten worden ingediend bij het secretariaat van de
commissie. Dat is gevestigd bij de werkgeversorganisatie, Bordewijklaan 2,
Postbus 93450, 2509 AL Den Haag.
2.Samenstelling commissie
De commissie bestaat uit maximaal vier leden die zijn benoemd door de
werkgeversorganisatie en maximaal vier leden die benoemd zijn door de
vakorganisaties.
Partijen brengen een gelijk aantal stemmen uit, ongeacht het aantal aanwezige commissieleden.
De leden worden in de commissie benoemd voor de duur van de looptijd van de cao plus twaalf maanden. Tussentijdse vacatures worden binnen een maand vervuld.
Eventueel kan door partijen een onafhankelijk voorzitter worden benoemd.
De commissie wordt ondersteund door een ambtelijk secretaris.
3.Procedure bij dispensatieverzoeken
Een werkgever kan bij de commissie een verzoek om dispensatie, zoals bedoeld in
artikel 5.1.6., indienen. Dat moet schriftelijk per aangetekende brief
gebeuren. In het verzoek moet worden toegelicht wat de redenen voor dispensatie
zijn.
Wanneer deze werkgever een OR heeft ingesteld op grond van de WOR, moet de werkgever aan het dispensatieverzoek een schriftelijk bewijs toevoegen dat de OR heeft ingestemd met het verzoek. Ontbreekt dit bewijs, dan wordt het dispensatieverzoek niet behandeld.
De commissie bevestigt de datum van ontvangst van het dispensatieverzoek.
De commissie stelt de werkgever in de gelegenheid om het dispensatieverzoek mondeling toe te lichten.
De commissie doet binnen twee maanden na de datum van ontvangst van het dispensatieverzoek een bindende uitspraak. Zo nodig kan deze termijn met maximaal twee maanden worden verlengd. De uitspraak van de commissie wordt verstuurd naar de werkgever.
4.Procedure vervangen middelloonregeling of CDC-regeling door IDC-regeling
Wanneer een werkgever van plan is om de middelloonregeling of de CDC-regeling
te vervangen door een IDC-regeling, moet hij dit bij de start van het
vervangingsproces melden bij het secretariaat.
Zodra de IDC-regeling is vastgesteld moet de werkgever het secretariaat hierover informeren.
Wanneer blijkt dat de werkgever verzuimd heeft om het secretariaat tijdig te melden dat hij plan was om over te gaan naar een IDC regeling, moet hij dat alsnog doen. In dat geval is de commissie bevoegd om de inhoud en totstandkoming van de IDC-regeling te beoordelen en, indien dit van toepassing is, te verklaren dat deze conform de cao is.
5.Procedure om (tijdelijk) niet te implementeren
De in artikel 5.1.3. genoemde werkgever kan op grond van artikel 5.1.3.
dispensatie vragen voor implementatie van de middelloonregeling of
CDC-regeling. Dat moet schriftelijk per aangetekende brief gebeuren. In het
verzoek moet worden toegelicht wat de redenen voor dispensatie zijn.
Wanneer deze werkgever een OR heeft ingesteld op grond van de WOR, moet de werkgever aan het dispensatieverzoek een schriftelijk bewijs toevoegen dat de OR heeft ingestemd met het verzoek. Ontbreekt dit bewijs, dan wordt het dispensatieverzoek niet behandeld.
De commissie bevestigt de datum van ontvangst van het dispensatieverzoek.
De commissie stelt de werkgever in de gelegenheid om het dispensatieverzoek mondeling toe te lichten.
De commissie doet binnen twee maanden na de datum van ontvangst van het dispensatieverzoek een bindende uitspraak. Zo nodig kan deze termijn met maximaal twee maanden worden verlengd. De uitspraak van de commissie wordt verstuurd naar de werkgever.
Bijlage 5.2. CDC-regeling
In deze bijlage worden de kenmerken van de CDC-regeling beschreven zoals bedoel
in artikel 5.2.
Voor deze regeling geldt dat expliciet in het pensioenreglement moet worden opgenomen dat het jaarlijkse opbouwpercentage in voorkomende gevallen verlaagd kan worden.
Deelnemers
Deelnemers zijn werknemers van 18 jaar en ouder.
Ingangsdatum
Voordat een werknemer wordt opgenomen in de regeling is er een wachttijd van 2
maanden. Daarna wordt de werknemer met terugwerkende kracht vanaf de datum van
indiensttreding maar niet eerder dan de eerste dag van de maand waarin hij 18
jaar wordt in de regeling opgenomen.
Gedurende de wachttijd worden partnerpensioen en wezenpensioen op risicobasis gedekt.
Pensioenrichtleeftijd
De pensioenrichtleeftijd is de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 68
jaar wordt.
Vervroegde pensionering
De deelnemer kan ervoor kiezen om eerder dan de pensioenrichtleeftijd met
pensioen te gaan. Dan moet hij de werkgever hierover ten minste een half jaar
voor de door hem gekozen pensioendatum informeren.
Wanneer de deelnemer eerder met pensioen gaat, wordt de hoogte van het pensioen verlaagd aan de hand van actuarieel neutrale berekeningen die zijn gebaseerd op de kansstelsels en rekenrente die de basis vormen voor de financiering van de pensioenregeling.
Einde arbeidsovereenkomst op pensioendatum
De arbeidsovereenkomst met de werknemer eindigt van rechtswege, zonder dat
nadere opzegging nodig is, op de door de werknemer gekozen ingangsdatum van
zijn ouderdomspensioen maar uiterlijk op de dag dat hij de AOW-gerechtigde
leeftijd bereikt.
Parttime pensioen
De deelnemer kan ervoor kiezen om met parttime pensioen te gaan. Hiervoor
gelden dezelfde bepalingen als bij Vervroegde pensionering.
Pensioengevend inkomen
Het pensioengevend inkomen is 12 keer het vaste maandsalaris inclusief
vakantietoeslag.
Het pensioengevend inkomen is voor 2022 maximaal € 93.114,99 en voor 2023 maximaal € 95.675,65. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd met de loonontwikkeling van de cao in het voorafgaande kalenderjaar.
Peildatum voor de bepaling van het pensioengevend inkomen is 1 januari.
Franchise
De franchise is per 1 januari 2022 is € 15.202,53 en per 1 januari 2023 €
15.620,60. Dit bedrag wordt jaarlijks per 1 januari geïndexeerd met de
loonontwikkeling van de cao in het voorafgaande kalenderjaar.
Pensioengrondslag
De pensioengrondslag is het pensioengevend inkomen minus de franchise.
Peildatum voor de bepaling van de pensioengrondslag is 1 januari.
Voor parttimers wordt de pensioengrondslag naar rato berekend.
Ouderdomspensioen
Het ouderdomspensioen is gebaseerd op een geïndexeerd middelloonsysteem. De
opbouw is 1,75% van de pensioengrondslag in het betreffende jaar.
Het ouderdomspensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 68 jaar wordt.
Partnerpensioen
Het partnerpensioen is 60% van het te bereiken ouderdomspensioen. Dit pensioen
gaat in op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer
overlijdt.
Voor alleenstaanden wordt ook partnerpensioen opgebouwd, dat omgezet kan worden in ouderdomspensioen.
Wezenpensioen
Het wezenpensioen is voor ieder kind maximaal 14% van het in totaal te bereiken
ouderdomspensioen. Voor volle wezen wordt dit percentage verdubbeld. De
wezenpensioenen voor alle kinderen samen kunnen niet meer zijn dan in totaal
maximaal 70% van het te bereiken ouderdomspensioen.
Het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot de eerste dag volgend op de maand waarop het kind niet meer voldoet aan een van de volgende criteria:
-Het kind is jonger dan 18 jaar;
-Het kind is jonger dan 27 jaar en kan, als gevolg van ziekte of gebrek, niet meer dan 55% van
wat een vergelijkbare gezonde leeftijdgenoot kan verdienen; dit moet blijken uit een verklaring van de uitkeringsinstantie van de Wajong;
-Het kind is jonger dan 27 jaar en kan nog niet werken vanwege een volledige studie of beroepsopleiding.
Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer overlijdt.
Beperking van de pensioenen
Wanneer de partner van de deelnemer meer dan 10 jaar jonger is dan de
deelnemer, wordt het partnerpensioen verminderd met 1,1% van het
ouderdomspensioen voor elk vol jaar dat het leeftijdsverschil groter is dan 10
jaar.
Wanneer de deelnemer ervoor gekozen heeft om het (fictief) opgebouwde partnerpensioen om te zetten in hoger ouderdomspensioen of vervroegde pensionering, is er geen recht meer op partnerpensioen, ook niet wanneer de deelnemer daarna een partner krijgt.
Keuzemogelijkheden
Deelnemers hebben binnen de fiscale grenzen, naast vervroegde pensionering en
parttime pensioen, de volgende keuzemogelijkheden:
Omzetten ouderdomspensioen en partnerpensioen
Deelnemers kunnen ervoor kiezen om op de pensioenrichtleeftijd het opgebouwde
partnerpensioen geheel of gedeeltelijk om te zetten in een hoger
ouderdomspensioen.
Omgekeerd kunnen ze ervoor kiezen om het opgebouwde ouderdomspensioen geheel of gedeeltelijk om te zetten in een hoger partnerpensioen. De keuze moet door de deelnemer ten minste een jaar voor de pensioenrichtleeftijd aan de werkgever worden doorgegeven.
Medische waarborgen zijn bij deze omzettingen niet vereist. Wel is instemming van de partner nodig bij omzetting van partnerpensioen in hoger ouderdomspensioen. De deelnemer is zelf verantwoordelijk voor het verstrekken van juiste informatie hierover. Wanneer de deelnemer onjuiste informatie heeft gegeven of daarin nalatig is geweest, zijn de pensioenconsequenties voor zijn rekening en risico.
Hoog-laag pensioen en pensioensparen
Deelnemers kunnen op de pensioendatum op actuarieel neutrale wijze een
hoog-laag pensioen afspreken met de pensioenuitvoerder.
Deelnemers kunnen extra pensioensparen om een eventueel pensioentekort aan te vullen.
Arbeidsongeschiktheidspensioen
Per 31 december 2005 is het arbeidsongeschiktheidspensioen vervallen. Dit geldt
niet voor deelnemers die ziek zijn geworden vóór 1 januari 2004 en op wie de
Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (en onderliggende wet- en
regelgeving) van toepassing is en blijft. Voor deze deelnemers blijven de
relevante bepalingen over het arbeidsongeschiktheidspensioen uit de cao
2003-2004 van toepassing.
Samenloop
Wanneer de deelnemer in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de WIA
of de WAO en een eventuele aanvullende uitkering op grond van een
arbeidsongeschiktheidsverzekering, wordt zijn pensioen verminderd met het
totaal van deze uitkeringen.
De deelnemer moet de werkgever onmiddellijk informeren over het ontstaan van of een wijziging van een recht op bovengenoemde uitkeringen.
Verhoging pensioenen met een toeslag (indexering)
De werkgever heeft de ambitie om jaarlijks per 1 januari de opgebouwde
pensioenaanspraken van deelnemers en gewezen deelnemers en de pensioenen van
gepensioneerden te verhogen met een voorwaardelijke toeslag.
Wanneer de pensioenregeling een verzekerde regeling is, wordt de toeslag gefinancierd uit de middelen die ontstaan uit afspraken met de pensioenuitvoerder die zijn gericht op de hierboven genoemde ambitie. Voorbeelden zijn financiering uit beschikbare overrente of rentestandskorting.
Wanneer de pensioenregeling is ondergebracht bij een pensioenfonds, is de toeslag, overeenkomstig de reglementen van het fonds, mede afhankelijk van de dekkingsgraad. De dekkingsgraad is de beleidsdekkingsgraad van het bedrijfstakpensioenfonds of ondernemingspensioenfonds dan wel van de kring bij een algemeen pensioenfonds.
Voortzetting pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid
De pensioenopbouw wordt premievrij voortgezet bij arbeidsongeschiktheid. De
opbouw vindt plaats over het verschil tussen het inkomen dat de deelnemer had
direct voorafgaand aan zijn gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en
het inkomen, inclusief eventuele aanvullingen van de werkgever, dat hij
ontvangt uit hoofde van zijn gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.
Het pensioengevend inkomen wordt aangepast met de loonontwikkeling van de cao, zie artikel 3.2.2.
Bijlage 5.3. IDC-regeling
In deze bijlage worden de kenmerken van de IDC-regeling beschreven zoals bedoel
in artikel 5.3.
Deelnemers
Deelnemers zijn werknemers van 18 jaar en ouder.
Ingangsdatum
Voordat een werknemer wordt opgenomen in de regeling is er een wachttijd van 2
maanden. Daarna wordt de werknemer met terugwerkende kracht vanaf de datum van
indiensttreding maar niet eerder dan de eerste dag van de maand waarin hij 18
jaar wordt in de regeling opgenomen.
Gedurende de wachttijd worden partnerpensioen en wezenpensioen op risicobasis gedekt.
Pensioenrichtleeftijd
De pensioenrichtleeftijd is de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 68
jaar wordt.
Vervroegde pensionering
De deelnemer kan ervoor kiezen om eerder dan de pensioenrichtleeftijd met
pensioen te gaan. Dan moet hij de werkgever hierover ten minste een half jaar
voor de door hem gekozen pensioendatum informeren.
Einde arbeidsovereenkomst op pensioendatum
De arbeidsovereenkomst met de werknemer eindigt van rechtswege, zonder dat
nadere opzegging nodig is, op de door de werknemer gekozen ingangsdatum van
zijn ouderdomspensioen maar uiterlijk op de dag dat hij de AOW-gerechtigde
leeftijd bereikt.
Parttime pensioen
De deelnemer kan ervoor kiezen om met parttime pensioen te gaan. Hiervoor
gelden dezelfde bepalingen als bij Vervroegde pensionering.
Pensioengevend inkomen
Het pensioengevend inkomen is 12 keer het vaste maandsalaris inclusief
vakantietoeslag.
Het pensioengevend inkomen is voor 2022 maximaal € 93.114,99 en voor 2023 maximaal € 95.675,65. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd met de loonontwikkeling van de cao in het voorafgaande kalenderjaar.
Peildatum voor de bepaling van het pensioengevend inkomen is 1 januari.
Franchise
De franchise is per 1 januari 2021 € 15.202,53 en per 1 januari 2023 €
15.620,60. Dit bedrag wordt jaarlijks per 1 januari geïndexeerd met de
loonontwikkeling van de cao in het voorafgaande kalenderjaar.
Pensioengrondslag
De pensioengrondslag is het pensioengevend salaris minus de franchise.
Peildatum voor de bepaling van de pensioengrondslag is 1 januari.
Voor parttimers wordt de pensioengrondslag naar rato berekend.
Pensioenkapitaal
Het voor pensioen op te bouwen kapitaal is gebaseerd op een individuele
beschikbare premieregeling met een staffel met daarin de minimale
premiebijdrage per leeftijdscategorie. Deze minimale premiebijdrage is
gebaseerd op een 1,85% DC-staffel met een opbouw van 1,75%. Voor de staffel,
zie tabel 5.3.
Tabel 5.3. - IDC-staffel
Leeftijdcategorie |
Beschikbare premie |
18 - 19 jaar |
12,86% |
20 - 24 jaar |
13,72% |
25 - 29 jaar |
15,06% |
30 - 34 jaar |
16,55% |
35 - 39 jaar |
18,18% |
40 - 44 jaar |
19,99% |
45 - 49 jaar |
22,03% |
50 - 54 jaar |
24,32% |
55 - 59 jaar |
27,01% |
60 - 64 jaar |
30,29% |
65 - 68 jaar |
33,52% |
Partnerpensioen
Het partnerpensioen in geval van overlijden van de deelnemer vóór de
pensioenrichtleeftijd is op risicobasis verzekerd en is, op basis van
middelloon, gelijk aan:
a.De optelsom van de uitkomsten van de jaarlijkse berekening van 1,225% van de pensioengrondslag voor ieder bij de werkgever doorgebracht dienstjaar tot aan de eerste dag van het jaar waarin de deelnemer is overleden, plus
b.1,225% van de pensioengrondslag van het jaar waarin het overlijden plaatsvindt, vermenigvuldigd met het aantal te bereiken dienstjaren tot aan de pensioenrichtleeftijd.
De werkgever kan ervoor kiezen om het partnerpensioen te regelen op basis van eindloon, in plaats van op middelloon. Hiervoor is instemming van de OR nodig of van een ander formeel zeggenschapsorgaan in de organisatie.
Ook dan blijft het partnerpensioen op risicobasis verzekerd, maar het bedraagt 1,16% per dienstjaar, vermenigvuldigd met het totaal aantal bij deze werkgever doorgebrachte en tot aan de pensioenrichtleeftijd te bereiken dienstjaren en met de pensioengrondslag die geldt op 1 januari van het jaar waarin de deelnemer is overleden.
De deelnemer kan er op de pensioenleeftijd voor kiezen om het opgebouwde kapitaal gedeeltelijk om te zetten in partnerpensioen.
Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer overlijdt.
Wezenpensioen
Het wezenpensioen in geval van overlijden van de deelnemer vóór de
pensioenrichtleeftijd is op risicobasis verzekerd en is, op basis van
middelloon, voor ieder kind maximaal:
a.De optelsom van de uitkomsten van de jaarlijkse berekening van 0,245% van de pensioengrondslag voor ieder bij de werkgever doorgebracht dienstjaar tot aan de eerste dag van het jaar waarin de deelnemer is overleden, plus
b.0,245% van de pensioengrondslag van het jaar waarin het overlijden plaatsvindt, vermenigvuldigd met het aantal te bereiken dienstjaren tot aan de pensioenrichtleeftijd.
De werkgever kan ervoor kiezen om het wezenpensioen te regelen op basis van eindloon, in plaats van op middelloon. Hiervoor is instemming van de OR nodig of van een ander formeel zeggenschapsorgaan in de organisatie.
Ook dan blijft het wezenpensioen op risicobasis verzekerd, maar het bedraagt 0,232% per dienstjaar, vermenigvuldigd met het totaal aantal bij deze werkgever doorgebrachte en tot aan de pensioenrichtleeftijd te bereiken dienstjaren en met de pensioengrondslag die geldt op 1 januari van het jaar waarin de deelnemer is overleden.
Voor volle wezen wordt het genoemde percentage verdubbeld. De wezenpensioenen voor alle kinderen samen zijn in totaal maximaal 70% van het te bereiken ouderdomspensioen.
Het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot de eerste dag van de maand waarop het kind niet meer voldoet aan een van de volgende criteria:
-Het kind is jonger dan 18 jaar;
-Het kind is jonger dan 27 jaar en kan, als gevolg van ziekte of gebrek, niet meer dan 55% van
wat een vergelijkbare gezonde leeftijdgenoot kan verdienen; dit moet blijken uit een verklaring van de uitkeringsinstantie van de Wajong;
-Het kind is jonger dan 27 jaar en kan nog niet werken vanwege een volledige studie of beroepsopleiding.
Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer overlijdt.
Keuzemogelijkheden
Deelnemers hebben binnen de fiscale grenzen, naast vervroegde pensionering en
parttime pensioen, de volgende keuzemogelijkheden om pensioen in te kopen:
Verhouding ouderdomspensioen en partnerpensioen
Standaard wordt kapitaal opgebouwd voor de aankoop van ouderdomspensioen en
partnerpensioen in de verhouding 100:70. Voor alleenstaanden wordt het
partnerpensioen automatisch uitgeruild voor een hoger ouderdomspensioen.
Deelnemers met een partner kunnen er op de pensioenrichtleeftijd voor kiezen om
de verhouding tussen ouderdoms- en partnerpensioen aan te passen.
Wanneer de deelnemer deze aanpassing wil, is instemming van de partner nodig. De deelnemer is zelf verantwoordelijk voor het verstrekken van juiste informatie hierover. Wanneer de deelnemer onjuiste informatie heeft gegeven of daarin nalatig is geweest, zijn de pensioenconsequenties voor zijn rekening en risico.
Hoog-laag pensioen en pensioenkapitaal sparen
Deelnemers kunnen op de pensioendatum op actuarieel neutrale wijze een
hoog-laag pensioen afspreken met de pensioenuitvoerder.
Deelnemers kunnen extra pensioenkapitaal te sparen om een eventueel pensioentekort aan te vullen.
Beleggen na pensioendatum en variabele uitkeringen
Deelnemers kunnen ervoor kiezen om door te gaan met beleggen na de
pensioendatum.
Deelnemers kunnen kiezen voor variabele uitkeringen.
Arbeidsongeschiktheidspensioen
Per 31 december 2005 is het arbeidsongeschiktheidspensioen vervallen. Dit geldt
niet voor deelnemers die ziek zijn geworden vóór 1 januari 2004 en op wie de
Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (en onderliggende wet- en
regelgeving) van toepassing is en blijft.
Voor deze deelnemers blijven de relevante bepalingen over het arbeidsongeschiktheidspensioen uit de cao 2003-2004 van toepassing.
Samenloop
Wanneer de deelnemer in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de WIA
of de WAO en een eventuele aanvullende uitkering op grond van een
arbeidsongeschiktheidsverzekering, wordt zijn pensioen verminderd met het
totaal van deze uitkeringen.
De deelnemer moet de werkgever onmiddellijk informeren over het ontstaan van of een wijziging van een recht op bovengenoemde uitkeringen.
Voortzetting pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid
De pensioenopbouw wordt premievrij voortgezet bij arbeidsongeschiktheid. De
opbouw vindt plaats over het verschil tussen het inkomen dat de deelnemer had
direct voorafgaand aan zijn gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en
het inkomen, inclusief eventuele aanvullingen van de werkgever, dat hij
ontvangt uit hoofde van zijn gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.
Het pensioengevend inkomen wordt aangepast met de loonontwikkeling van de cao, zie artikel 3.2.2.
Bijlage 6.4.12. Carrièreswitch regeling
Met de carrièreswitchregeling kunnen werknemers een nieuwe wending geven aan
hun carrière. Hiermee wordt hun duurzame inzetbaarheid gestimuleerd en krijgen
zij de ruimte om bijvoorbeeld een overstap te maken naar het onderwijs
(Convenant Aan de slag voor de klas), de zorg of een andere sector.
Inhoud van de regeling
De regeling houdt in dat de werknemer gedurende maximaal twee jaar zijn
arbeidsduur per week kan aanpassen zodat hij tijd heeft om zich te oriënteren
op zijn verdere carrière. Aan het eind van deze periode wordt de
arbeidsovereenkomst beëindigd.
De duur van de regeling is maximaal twee jaar. De aangepaste arbeidsduur is ten minste 50% van de individuele arbeidsduur. De werknemer dient een verzoek in bij de werkgever waarin hij aangeeft wat de gewenste duur en de gewenste aanpassing van de arbeidsduur zijn. De werkgever gaat akkoord, tenzij sprake is van zwaarwegende bedrijfsomstandigheden. In dat geval kan in overleg een kortere of langere duur en/of een andere arbeidsduur afgesproken worden.
Indien de individuele arbeidsduur hierdoor minder dan 16 uur per week wordt, is instemming van de werkgever nodig.
Voorafgaand aan de carrièreswitch periode sluiten de werknemer en de werkgever een vaststellingsovereenkomst, waarin onder meer is geregeld dat aan het eind van deze periode het dienstverband met wederzijds goedvinden wordt beëindigd zonder transitievergoeding.
Carrièreswitch aanvulling
Tijdens het gebruik van de regeling krijgt de medewerker een aanvulling op zijn
inkomen, de carrièreswitch-aanvulling. De carrièreswitsch-aanvulling is een
aanvulling op de overeengekomen vaste looncomponenten waaronder:
-het maandsalaris,
-vakantietoeslag,
-jaarlijkse uitkering,
-een eventuele aanvulling op het salaris op grond van artikel 3.1.3.
De aanvulling is een percentage van het verschil tussen bovenstaande looncomponenten vóór het ingaan van de regeling en tijdens het gebruik van de regeling. Het percentage is afhankelijk van het aantal dienstjaren dat de werknemer bij zijn huidige werkgever heeft bij ingang van de regeling:
-0 tot 10 dienstjaren: 20%
-10 tot 20 dienstjaren: 30%
-20 tot 30 dienstjaren: 40%
-30 of meer dienstjaren: 50%
Arbeidsvoorwaarden
Vanaf het moment van ingang van de regeling is sprake van een parttime
dienstverband. Het maandsalaris, daarvan afgeleide arbeidsvoorwaarden en de
pensioenopbouw worden naar rato aangepast. Voor de overige arbeidsvoorwaarden
gelden – voor zover van toepassing – de parttime bepalingen van de
desbetreffende regelingen.
Aanvragen en toekennen van de carrièreswitch regeling
Het doel van de regeling is om een nieuwe wending te geven aan de carrière.
Wanneer de werknemer van de regeling gebruik wil maken, dient hij hiervoor ten
minste 4 maanden van tevoren een schriftelijk verzoek in bij zijn
leidinggevende.
De leidinggevende beoordeelt het verzoek als een verzoek om een kortere arbeidsduur. Bij de beoordeling kijkt de leidinggevende ook naar de (on)wenselijkheid van het vertrek van de medewerker na afloop van de regeling.
Werkgevers met minder dan tien werknemers
Werkgevers die minder dan tien werknemers in dienst hebben, zijn niet verplicht
om de regeling aan hun werknemers aan te bieden.
Bijlage 11.7. Overgangsregeling arbeidsduur oudere buitendienst werknemers
Deze overgangsregeling is bestemd voor buitendienst werknemers die geboren zijn
vóór 1 januari 1955 en die op 1 januari 2010 in dienst waren, in deze bijlage
te noemen: de oudere werknemer.
Arbeidsduurvermindering
De oudere werknemer heeft recht op arbeidsduurvermindering van 4,5 dag per kwartaal vanaf het jaar waarin hij 61 jaar wordt.
Deze arbeidsduurvermindering geldt voor fulltimers. Voor parttimers is dit naar rato.
Voorwaarden
Opnemen arbeidsduurvermindering
De arbeidsduurvermindering wordt opgenomen in dagen per kwartaal. In
incidentele gevallen kan de oudere werknemer, in overleg met de werkgever,
wanneer de bedrijfsomstandigheden dit toelaten, kiezen voor een andere
invulling.
Aanvulling inkomen
Indien het variabel inkomen van de oudere werknemer in het jaar waarin hij
arbeidsduurvermindering heeft, lager wordt, vult de werkgever dit aan. De
aanvulling is gebaseerd op het maximaal aantal als gevolg van de
arbeidsduurvermindering niet gewerkte dagen in verhouding tot het totaal aantal
werkdagen in dat jaar.
Deze aanvulling wordt, naar keuze van de oudere werknemer, gerelateerd aan:
a.het variabel inkomen dat hij gemiddeld heeft verdiend in de twee kalenderjaren, of, wanneer dat voor hem gunstiger is, in het laatste kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin hij 58 jaar werd, of
b.het variabel inkomen dat hij gemiddeld heeft verdiend in de twee kalenderjaren, of, wanneer dat voor hem gunstiger is, in het laatste kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin hij arbeidsduur vermindering krijgt.
De oudere werknemer geeft zijn keuze tijdig aan vóór het jaar waarin hij 58 jaar wordt. Deze keuze kan niet veranderd worden.
Overige voorwaarden
Wanneer de werknemer geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en gedurende
vakanties heeft hij geen aanspraak op arbeidsduurvermindering.
Wanneer de werknemer arbeidsduurvermindering heeft, mag dit niet leiden tot aantasting van zijn functieniveau.
Bijlage 11.8. Overgangsregeling vakantie buitendienst werknemers
Voor de buitendienst werknemers die in dienst waren op 1 januari 2010 bij een
werkgever op wie de cao (binnendienst of buitendienst) van toepassing is, is in
plaats van artikel 4.3.1., de regeling in deze bijlage van toepassing.
Per 1 december 2009 geldt voor deze werknemer het volgende recht op
vakantie-uren met behoud van salaris volgens deze staffel:
-De werknemer tot en met 34 jaar: 25 dagen
-De werknemer van 35 tot en met 44 jaar: 26 dagen
-De werknemer van 45 tot en met 54 jaar: 27 dagen
-De werknemer van 55 jaar en ouder: 28 dagen
Hiernaast heeft deze werknemer recht op 1,5 extra vakantiedag wegens het
vervallen van het buitengewoon verlof met behoud van salaris.
Werknemers kunnen, vanaf 1 januari 2010, nog maximaal tweemaal een stap in de staffel maken. Het toegekende aantal vakantiedagen wordt daarna niet meer op basis van leeftijd aangepast.
Voor de bepaling van de leeftijd geldt de leeftijd van de werknemer op 1 januari van het betreffende jaar.
Wanneer de werknemer naar een andere werkgever gaat op wie deze cao van toepassing is, vervalt de regeling in deze bijlage. Vanaf indiensttreding bij de nieuwe werkgever is, wanneer de werknemer opnieuw aangesteld is als buitendienst werknemer, artikel 11.8. van toepassing en anders artikel.
4.3.1.
De regeling in deze bijlage blijft wél van toepassing wanneer de werknemer naar een andere werkgever gaat op wie deze cao van toepassing is, wanneer:
-De werknemer op 1 januari 2010 50 jaar of ouder was, of
-De verandering van werkgever aantoonbaar en rechtstreeks het gevolg is van het beëindigen
van het dienstverband op initiatief van de werkgever in het kader van een collectief ontslag of op grond van een sociaal plan en de werknemer direct aansluitend bij de nieuwe werkgever aan het werk gaat. De werknemer moet zelf bij de nieuwe werkgever melden en aantonen dat deze regeling van toepassing is.